Home

Hoge Raad, 02-10-2007, BA3625, 02227/06

Hoge Raad, 02-10-2007, BA3625, 02227/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 oktober 2007
Datum publicatie
2 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA3625
Formele relaties
Zaaknummer
02227/06

Inhoudsindicatie

Aanwezigheidsrecht. DVO verschijnt eerder dan de aangezegde tijd om verdachte op te halen voor de zitting bij het Hof. Verdachte weigert mee te gaan en geeft aan dat hij alsnog op de aangezegde tijd wenst te worden opgehaald. ’s Hofs oordeel dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, berust op de grond dat verdachte niet is meegegaan toen transport voor hem beschikbaar was. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is dat oordeel niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers niet doen blijken te hebben onderzocht of het feit dat “er (…) iets misgegaan” is met het transport, zich heeft voorgedaan onder zodanige omstandigheden dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte, aan wie was aangezegd dat hij om 10.30 uur zou worden opgehaald, welbewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De enkele omstandigheid dat verdachte niet met een transport op een eerder tijdstip wilde mee gaan, laat nog niet de conclusie toe dat hij vrijwillig niet ttz is verschenen.

Uitspraak

2 oktober 2007

Strafkamer

nr. 02227/06

RR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 28 juli 2005, nummer 21/004978-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 15 april 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "poging tot zware mishandeling" 2. "diefstal" 3. "mishandeling" 4. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken", veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zal worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof art. 6, derde lid onder c, EVRM heeft geschonden door, ondanks een nadrukkelijke mededeling van de raadsman dat de verdachte bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wilde zijn, te oordelen dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en de zaak bij verstek te

behandelen.

3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2005 houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:

"De verdachte genaamd:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,

thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam.

is niet verschenen.

Ter terechtzitting is aanwezig mr C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdedi-ging te voeren.

Ter terechtzitting zijn tevens verschenen [getuige 1 en 2]; zij verblijven buiten de gehoorzaal en zullen als getuige worden gehoord.

De raadsman deelt mee dat verdachte wel wenst te verschijnen en hij maakt er, gelet op het recht op aanwezigheid bij de berechting, bezwaar tegen dat de zaak thans bij verstek wordt afgedaan.

De advocaat-generaal legt een faxbericht (twee bladen) van het Huis van Bewaring Demersluis over, waaruit blijkt dat verdachte die ochtend in de gelegenheid is gesteld naar de zitting te worden gebracht, maar toen transport weigerde, alsmede een e-mail van een medewerkster van het parket aan hem, de advocaat-generaal.

Hij vordert dat de zaak bij verstek zal worden behandeld.

Het hof deelt na beraad bij monde van de voorzitter mee dat verdachte naar behoren in de gelegenheid is gesteld ter zitting aanwezig te zijn, en dat hij, door niet mee te gaan toen het transport voor hem beschikbaar was, vrijwillig niet ter zitting is verschenen. Mede gelet op de aanwezigheid van de ten verzoeke van de verdediging opgeroepen getuigen zal het hof de zaak bij verstek behandelen."

3.2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich

a. een dagvaarding van de verdachte om op 14 juli 2004 te 15.40 uur te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem;

b. een faxbericht van 14 juli 2005 van het Huis van Bewaring Demersluis aan de Rechtbank te Arnhem, ter attentie van [betrokkene 1], inhoudende, voor zover hier van belang:

"Vanmorgen is de transporttijd van 10.30 uur aan betrokkene aangezegd voor transport rechtbank, echter de Dienst Vervoer en Ondersteuning was om 08.50 uur al aanwezig om betrokkene op te halen.

Betrokkene weigerde om op het tijdstip van 8.50 uur mee te gaan en wilde op de oorspronkelijke aanzegtijd van 10.30 uur worden opgehaald. Dit om de wachttijd in de rechtbank zo kort mogelijk te maken. Om 12.00 uur heeft betrokkene aangegeven alsnog naar de rechtbank te willen en heeft hierop zijn advocaat gebeld."

c. een uitdraai van een e-mailbericht van 14 juli 2005 van [betrokkene 1] aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, inhoudende, voor zover hier van belang:

"Vanmiddag staat de zaak [van verdachte] op zitting.

Er is iets misgegaan met het transport. Volgens info van de inrichting, stond DVO vanochtend om 9.30 uur voor de deur. Verdachte wilde toen niet mee. Hij wilde pas om 10.30 uur opgehaald worden.

Gesproken met [betrokkene 2] (secr. van mr. Korvinus), [verdachte] wil perse bij de zitting aanwezig zijn.

Heb met DVO gebeld, ik kan na 13.00 uur terugbellen. Ze zullen proberen hem alsnog aan te leveren."

3.3. Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte is gedagvaard teneinde om 15.40 uur te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem. Voordien was aan de verdachte, die was gedetineerd in het Huis van Bewaring Demersluis in Amsterdam, aangezegd dat hij door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) om 10.30 uur zou worden opgehaald om naar die zitting te worden vervoerd. Toen de DVO eerder verscheen - volgens het faxbericht om 8.50 uur doch volgens het e-mailbericht om 9.30 uur - heeft de verdachte geweigerd gebruik te maken van de hem geboden vervoersmogelijkheid en heeft hij de wens te kennen gegeven dat hij alsnog op het aangezegde tijdstip, dus om 10.30 uur, zou worden opgehaald.

3.4. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Dat oordeel berust op de grond dat de verdachte niet is meegegaan toen transport voor hem beschikbaar was.

Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is dat oordeel niet begrijpelijk. Het Hof heeft immers niet doen blijken te hebben onderzocht of het feit dat "er (...) iets misgegaan" is met het transport, zich heeft voorgedaan onder zodanige omstandigheden dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte, aan wie was aangezegd dat hij om 10.30 uur zou worden opgehaald, welbewust afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De enkele omstandigheid dat de verdachte niet met een transport op een eerder tijdstip wilde meegaan, laat nog niet de conclusie toe dat hij vrijwillig niet ter terechtzitting is verschenen.

3.5. Het middel treft in zoverre doel.

4. Beoordeling van het eerste middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

4.2. De verdachte heeft op 5 augustus 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 10 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.

5. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 oktober 2007.