Home

Hoge Raad, 21-08-2007, BA5019, 02582/06 J

Hoge Raad, 21-08-2007, BA5019, 02582/06 J

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 augustus 2007
Datum publicatie
21 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA5019
Formele relaties
Zaaknummer
02582/06 J
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 46b

Inhoudsindicatie

Vrijwillige terugtred ex art. 46b Sr. Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen omdat de voorgenomen gewapende overval slechts niet is voltooid t.g.v. niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid dat de eigenaresse van de winkel zich niet zodanig onder de indruk toonde van de wijze waarop de verdachte en haar mededaders aan de overval een begin van uitvoering verleenden, dat de overval op de door hen voorgenomen wijze kon worden voltooid en verdachte daarop de winkel verliet. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 46b Sr.

Uitspraak

21 augustus 2007

Strafkamer

nr. 02582/06 J

KM/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2006, nummer 23/006478-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 15 oktober 2004 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf bestaande uit een leerstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel richt zich onder meer tegen de verwerping van een beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"zij op 11 maart 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen toebehorende aan [benadeelde partij 1] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, met haar mededaders de sigarenwinkel is binnengegaan en een vuurwapen in de richting van [benadeelde partij 1] hebben gehouden en dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Dit is een overval, doe je handen in de lucht"."

3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Ter terechtzitting in hoger beroep op 19 januari 2006 heeft de raadsman van verdachte betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred van verdachte, nu zij vrijwillig en tijdig - immers voordat de poging tot de overval was voltooid - heeft besloten de winkel te verlaten. De raadsman haalt hierbij het arrest van de Hoge Raad aan van 15 december 1992, NJ 1993, 333, waarin sprake was van een interne en externe prikkel en waarin ondanks een begin van uitvoering het beroep op vrijwillige terugtred is gehonoreerd. De raadsman vergelijkt de laconieke houding van de eigenaresse van de sigarenwinkel met de schop die het slachtoffer aan de verkrachter gaf en die de verkrachter deed stoppen in het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad.

De raadsman doet voorts een beroep op een inmiddels onherroepelijk geworden vonnis inzake de jongen die in de auto voor de deur van de sigarenwinkel op de meisjes wachtte. Deze jongen is door de rechtbank vrijgesproken aangezien er bij de meisjes sprake was van vrijwillige terugtred. Nu bij verdachte sprake is van hetzelfde feitencomplex als bij deze jongen zou eveneens een vrijspraak moeten volgen, aldus de raadsman.

Het hof overweegt als volgt.

Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte en de eerder afgelegde verklaringen van verdachte bij de politie alsmede uit de aangifte van [benadeelde partij 1] leidt het hof af dat verdachte en haar mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden afgesproken gezamenlijk de sigarenwinkel van [benadeelde partij 1] te overvallen. Voorafgaand aan deze overval hadden de meisjes een taakverdeling gemaakt, waarbij is gesproken over de mogelijkheid geweld te gebruiken. Na eerst een keer de winkel in- en uit te zijn gegaan, zijn de meisjes (wederom) de winkel ingegaan, nu om de afgesproken overval te plegen. Verdachte wist dat mededader [medeverdachte 2] een zilverkleurig pistool bij zich droeg en dat [medeverdachte 2] de eigenaresse van de sigarenwinkel hiermee zou bedreigen. In de sigarenwinkel zei mededader [medeverdachte 2] dat dit een overval was, waarna zij de vrouw het wapen toonde. Hierop liet de eigenaresse merken dat ze niet onder de indruk was van het tonen van het wapen. Zij maakte een daartoe strekkende opmerking: "Ik heb het gezien hoor, en nou?". Verdachte is pas daarna de winkel uitgelopen.

Het hof is van oordeel dat verdachte de sigarenwinkel heeft verlaten als gevolg van een omstandigheid die niet van de wil van verdachte afhankelijk was. Immers nadat de eigenaresse van de sigarenwinkel liet weten niet mee te willen werken aan de overval verliet de verdachte de sigarenwinkel. Zodoende is er geen sprake van vrijwillige terugtred van verdachte en wordt het verweer verworpen."

3.4. Art. 46b Sr luidt:

"Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk."

3.5. In zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen omdat de voorgenomen gewapende overval slechts niet is voltooid ten gevolge van de, niet van de wil van de verdachte afhankelijke, omstandigheid dat de eigenaresse van de winkel zich niet zodanig onder de indruk toonde van de wijze waarop de verdachte en haar mededaders aan de overval een begin van uitvoering verleenden, dat de overval op de door hen voorgenomen wijze, te weten doordat de eigenaresse onder bedreiging met het vuurwapen de diefstal van geld of goederen zou toelaten, kon worden voltooid waarna de verdachte de winkel verliet.

Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent art. 46b Sr. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.

3.6. In zoverre faalt het middel.

3.7. Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, heeft op 15 februari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.

Gelet op de aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf als hiervoor onder 1 vermeld en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 augustus 2007.