Hoge Raad, 14-12-2007, BC0165, 07/13126HR
Hoge Raad, 14-12-2007, BC0165, 07/13126HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 december 2007
- Datum publicatie
- 14 december 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BC0165
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BC0165
- Zaaknummer
- 07/13126HR
Inhoudsindicatie
Bopz, nieuwe voorwaardelijke machtiging; wijziging van geldigheidsduur bij herstelbeschikking; toepasselijkheid van art. 31 Rv., hoorplicht rechter.
Uitspraak
14 december 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. 07/13126HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instanties
De officier van justitie in het arrondissement Utrecht heeft op 7 mei 2007, onder overlegging van een op 2 mei 2007 ondertekende geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot betrokkene.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de behandelend psychiater en de casemanager had gehoord, heeft zij bij beschikking van 12 juni 2007, voor zover in cassatie van belang, een nieuwe voorwaardelijke machtiging voor de duur van zes maanden verleend, ingaande op 12 juni 2007 en eindigende op 12 december 2007. Bij herstelbeschikking van 2 augustus 2007 heeft de rechtbank bepaald dat de beschikking van 12 juni 2007 wordt gewijzigd in die zin dat waar staat "voor de duur van zes maanden, ingaande op 12 juni 2007 en eindigende op 12 december 2007" moet worden gelezen "voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 12 juni 2007 en eindigende op 12 juni 2008".
De beschikking van de rechtbank van 12 juni 2007, alsmede de herstelbeschikking van 2 augustus 2007 zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de herstelbeschikking van de rechtbank van 2 augustus 2007 heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 Zoals hiervoor onder 1 vermeld, heeft de rechtbank de beschikking van 12 juni 2007 tot verlening van een voorwaardelijke machtiging "voor de duur van zes maanden, ingaande op 12 juni 2007 en eindigende op 12 december 2007" gegeven nadat zij die dag betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de behandelend psychiater en de casemanager tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de officier van justitie had gehoord.
Volgens het proces-verbaal van deze zitting heeft de rechter medegedeeld dat hij de verzochte machtiging verleende voor de duur van één jaar.
3.2 In haar herstelbeschikking van 2 augustus 2007 heeft de rechtbank het dictum van voormelde beschikking desverzocht aldus gewijzigd dat de voorwaardelijke machtiging is verleend "voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 12 juni 2007 en eindigende op 12 juni 2008", daartoe overwegende dat mede gezien de mondelinge beslissing ter terechtzitting van 12 juni 2007 sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent.
4. Ontvankelijkheid van het beroep
4.1 Het beroep is gericht tegen de herstelbeschikking waarbij de rechtbank het dictum van de beschikking van 12 juni 2007 op de voet van art. 31 lid 1 Rv. heeft verbeterd.
Het cassatiemiddel klaagt in onderdeel 1 dat de rechtbank in strijd met art. 31 lid 1 Rv. is overgegaan tot deze verbetering zonder betrokkene, althans haar advocaat, vooraf in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten, en klaagt in onderdeel 2 dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv. is getreden door de maximale geldigheidsduur van de eerder verleende machtiging te veranderen. Dit zijn klachten die een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 31 lid 4 Rv. rechtvaardigen.
4.2 In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat, zoals betrokkene stelt, haar advocaat pas op 9 november 2007 per post van de rechtbank de herstelbeschikking heeft ontvangen (hetgeen bevestiging vindt in de door de Advocaat-Generaal blijkens diens conclusie onder 2.4 ingewonnen informatie), en dat zij omtrent een verzoek tot wijziging, een voornemen tot wijziging of een beslissing daartoe voor die datum niet is ingelicht. Hiervan uitgaande moet worden aangenomen dat als gevolg van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim betrokkene niet tijdig wist en redelijkerwijs niet kon weten dat de rechtbank de herstelbeschikking van 2 augustus 2007 had gegeven en die beschikking betrokkene derhalve als gevolg van een niet aan haar toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de cassatietermijn is toegezonden of verstrekt.
Nu betrokkene bij een op 14 november 2007 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift beroep in cassatie heeft ingesteld, is dit beroep binnen veertien dagen na 9 november 2007 en derhalve tijdig ingesteld.
5. Beoordeling van het middel
Nu uit de bestreden herstelbeschikking en overige gedingstukken niet van het tegendeel blijkt, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de rechtbank is overgegaan tot verbetering van het dictum van de beschikking van 12 juni 2007 zonder betrokkene of haar advocaat in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Aldus heeft de rechtbank haar beslissing gegeven in strijd met het bepaalde in art. 31 lid 1, tweede volzin, Rv. en is het (in deze bepaling neergelegde) fundamentele beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Onderdeel 1 is derhalve gegrond.
Gegrondbevinding van dit onderdeel brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 2 augustus 2007;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 14 december 2007.