Home

Hoge Raad, 19-12-2008, AZ9086, 42092

Hoge Raad, 19-12-2008, AZ9086, 42092

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 december 2008
Datum publicatie
19 december 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:AZ9086
Formele relaties
Zaaknummer
42092

Inhoudsindicatie

artikel 3.6, lid 2, letter a, Wet IB 2001; werkzaamhedentoets per onderneming aanleggen.

Uitspraak

Nr. 42.092

19 december 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 mei 2005, nr. BK-04/02067, betreffende na te melden aanslagen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Op 24 januari 2007 heeft de Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de klacht

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn in 1999 het A v.o.f. (hierna: de VOF) gestart. In het onderhavige jaar (2001) hield de VOF zich bezig met advisering op het gebied van hei- en fundatietechniek en met het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.

3.1.2. Belanghebbende verrichtte in het onderhavige jaar correctiewerkzaamheden voor B B.V. Tot 1 september heeft belanghebbende deze werkzaamheden in loondienst verricht en vanaf 1 september gedurende 444 uren op factuurbasis. De omzet ter zake van de sedert 1 september verrichte correctiewerkzaamheden is door belanghebbende en haar echtgenoot tot de omzet van de VOF gerekend. De overige werkzaamheden van belanghebbende bestonden uit de controle van heistaten, het opmaken van kwaliteitsrapporten, het doen van de administratie en het onderhouden van contacten met banken en de accountant.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende in het onderhavige jaar voldeed aan het urencriterium bedoeld in artikel 3.6, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Het Hof heeft niet aannemelijk geacht dat een samenwerkingsverband als het onderhavige niet ongebruikelijk is tussen niet-verbonden personen. Het heeft daartoe in aanmerking genomen het verschil in de aard van de door belanghebbende en haar echtgenoot uitgevoerde werkzaamheden, de omstandigheid dat de omzet van de VOF in 2001 voornamelijk betrekking had op heitoezicht (de 'hoofdactiviteit van de onderneming'), en het feit dat belanghebbende in 2001 geen toezicht hield op de heiplaatsen. Het Hof heeft daaraan het oordeel verbonden dat de door belanghebbende binnen het kader van de VOF verrichte werkzaamheden voor de toepassing van artikel 3.6, lid 1, van de Wet niet in aanmerking komen en dat belanghebbende derhalve niet voldeed aan het urencriterium van de zelfstandigenaftrek.

3.3.1. De klacht houdt in dat het Hof ten onrechte achterwege heeft gelaten te beoordelen of belanghebbende in het samenwerkingsverband met haar echtgenoot werkzaamheden heeft verricht die hoofdzakelijk ondersteunend van aard waren. Belanghebbende stelt in dit verband dat de door haar op factuurbasis verrichte correctiewerkzaamheden, die meer dan 30 percent van belanghebbendes totale aantal ondernemingsuren bedragen, niet van ondersteunende aard waren omdat zij direct omzet genereerden.

3.3.2. Ingevolge artikel 3.6, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet komen voor het urencriterium niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan. De klacht dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of belanghebbendes werkzaamheden ten behoeve van de VOF hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren, is gegrond maar kan in verband met het hierna overwogene niet tot cassatie leiden.

3.3.3. Met de in artikel 3.6, lid 2, letter a, van de Wet genoemde 'werkzaamheden van ondersteunende aard ten behoeve van het samenwerkingsverband' wordt gedoeld op werkzaamheden van ondersteunende aard ten behoeve van de in de aanhef van lid 2 genoemde 'onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband'. Indien sprake is van verschillende binnen een samenwerkingsverband gedreven ondernemingen dient derhalve per onderneming te worden beoordeeld of de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn.

3.3.4. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de correctiewerkzaamheden niet zijn verricht ten behoeve van de in het verband van de VOF gedreven onderneming(en) waarin werd geadviseerd op het gebied van hei- en fundatietechniek respectievelijk onderhoudswerkzaamheden werden verricht. Derhalve dienen de door belanghebbende gedurende 444 uren verrichte correctiewerkzaamheden buiten beschouwing te blijven bij de beantwoording van de vraag of haar werkzaamheden al dan niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren.

3.3.5. Hetgeen vaststaat omtrent belanghebbendes overige werkzaamheden ten behoeve van de VOF (zie hiervoor in 3.1.2) laat geen andere conclusie toe dan dat deze van ondersteunende aard waren. Dit brengt mee dat belanghebbende in het onderhavige jaar niet voldeed aan het urencriterium bedoeld in artikel 3.6, lid 1, van de Wet.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.