Hoge Raad, 14-11-2008, BA0591, 42860
Hoge Raad, 14-11-2008, BA0591, 42860
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 november 2008
- Datum publicatie
- 14 november 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BA0591
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BA0591
- Zaaknummer
- 42860
Inhoudsindicatie
Artikel 11, lid 4, aanhef en letter a, Wet OB 1968. Begrip bouwterrein in de zin van de Wet OB. Levering van grond na sloop van daarop aanwezige opstallen.
Uitspraak
Nr. 42.860
14 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 januari 2006, nr. BK-05/00125, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en deze uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 februari 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft, na een nieuw tuinbouw-bedrijf te hebben gekocht, bij overeenkomst van 18 april 2002 een hem in eigendom toebehorend perceel ter grootte van 1.66.50 ha (hierna: het perceel) verkocht aan de exploitant van een naastgelegen tuinbouwbedrijf. Op het perceel, met als bestemming tuinbouw, stonden aanvankelijk nog kassen en op het weiland erachter lagen een bassin voor water en een vuilstrook. Belanghebbende heeft vóór de levering de op het perceel aanwezige kassen, inclusief fundering, en de bijbehorende voorzieningen volledig doen slopen. Vóór de sloop zijn rijplaten aangebracht. Voorts is grond verreden en aangevoerd, het waterbassin gedempt, zijn dijkwallen dichtgereden en funderingsgaten gedicht. Na de sloop is de (geprofileerde) grond om- en losgetrokken met een cultivator (grofegalisatie).
Het perceel is op 27 december 2002 geleverd aan de koper. Ter zake van die levering heeft belanghebbende de koper omzetbelasting in rekening gebracht.
Na de levering is het perceel gefreesd en geëgaliseerd. De koper heeft op 25 maart 2004 een bouwvergunning verkregen voor het oprichten van een kas op het perceel.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende de hem ter zake van de op het perceel plaatsgevonden hebbende werkzaamheden in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek mocht brengen. Het Hof heeft deze vraag in het voordeel van belanghebbende beantwoord op de grond dat de levering van het perceel is aan te merken als een (belaste) levering van een bouwterrein in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Aan laatstvermeld oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd de overweging dat alle werkzaamheden en bewerkingen aan het perceel, zo ook het slopen van de opstallen, hebben plaatsgevonden met het oog op bebouwing van de grond door de koper.
3.3. Het middel strekt ten betoge dat het Hof - ten onrechte - ook de sloop van de opstallen in aanmerking heeft genomen als een bewerking die kon bijdragen aan het oordeel dat in dit geval een bouwterrein in de zin van de Wet is geleverd.
3.4. Het Hof heeft zijn oordeel dat in dit geval een bouwterrein is geleverd, gebaseerd op het resultaat van de werkzaamheden die op het onderhavige perceel vóór de levering ervan hebben plaatsgevonden. Nu tot dat resultaat hebben bijgedragen werkzaamheden die klaarblijkelijk betroffen bewerkingen aan de grond nadat deze onbebouwd was geraakt, zoals in ieder geval het uitvoeren van een grofegalisatie, en het Hof aangaande het motief van de bewerkingen heeft vastgesteld dat alle werkzaamheden zijn verricht met het oog op de bebouwing van de grond, geeft 's Hofs voormelde oordeel geen blijk van een onjuiste opvatting met betrekking tot het begrip "bouwterrein" in artikel 11, lid 1, letter a, sub 1, in verbinding met artikel 11, lid 4, van de Wet. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van laatstvermelde bepaling, zoals weergegeven in onderdeel 5, onder A, van de conclusie van de Advocaat-Generaal, ook bewerkingen van gering kaliber onbebouwde grond het karakter van bouwterrein in de zin van de Wet kunnen verlenen. 's Hofs oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.