Hoge Raad, 15-01-2008, BA7888, 01751/06
Hoge Raad, 15-01-2008, BA7888, 01751/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 januari 2008
- Datum publicatie
- 15 januari 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BA7888
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BA7888
- Zaaknummer
- 01751/06
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 302, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 315, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 318
Inhoudsindicatie
1. Verzoek reconstructie. 2. Inrijden op agent. Ad 1. Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek om een reconstructie te houden is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken. In aanmerking genomen dat het Hof de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte kennelijk aldus heeft begrepen dat hij met zodanige snelheid reed dat hij de politieagent omver had gereden indien hij niet was uitgeweken, geeft de afwijzing van het verzoek om een reconstructie te houden teneinde vast te stellen welke snelheid de auto van verdachte kon hebben, niet blijk van miskenning van de i.c. aan te leggen maatstaf, terwijl die veronderstelling evenmin onbegrijpelijk is. Ad 2. Tegen de achtergrond van ’s Hofs vaststellingen is zijn oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieagent zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, onjuist noch onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de verklaring van verdachte dat hij naar links is uitgeweken omdat hij hem niet wilde raken, aangezien die uitwijken eerst geschiedde toen hij vlak vóór de politieagent was.
Uitspraak
15 januari 2008
Strafkamer
nr. 01751/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 februari 2006, nummer 23/002381-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 1 april 2005 - de verdachte ter zake van 1. "poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis. Tevens heeft het Hof de verdachte ter zake van 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Hof te Amsterdam dan wel verwijzen naar een aangrenzend Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 7 januari 2004 te Diemen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto in de nacht met gedoofde lichten met vermeerderende snelheid en terwijl hij gas bleef geven op [slachtoffer] is ingereden;
2. hij op 7 januari 2004 te Amsterdam en te Diemen en te Duivendrecht als bestuurder van een voertuig, een personenauto, heeft gereden op de weg, over de Muiderstraatweg met gedoofde verlichting en met een zeer hoge snelheid en over de Al en de A9 en de afrit richting Amsterdam Zuidoost, en over de Gooiseweg met een snelheid tussen de 160 en 170 km/uur en over het fietspad, Aalscholverpad, met zeer hoge snelheid tot boven de 100 kilometer per uur en over de busbaan richting Diemerdreef en over het fietspad van de Ouderkerkerlaan met hoge snelheid en over het fietspad Ooievaarspad en het verlengde van het Ooievaarspad en het fietspad het Weteringpad met hoge snelheid en over de woonerven 't Ven, In de Poldermolen en In de Korenmolen en In de Pelmolen met hoge snelheid en door de bosschages en het voetpad gelegen aan de Omgang, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd."
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 7 januari 2004 ben ik in Diemen weggereden voor de politie. De politieagent (het hof begrijpt: [slachtoffer]) stond vrijwel midden op de weg. Ik reed in mijn auto zonder de lichten aan. De manier waarop ik reed en de snelheid hadden ervoor kunnen zorgen dat ik de politieagent omver had kunnen rijden. Ik ben gewoon rechtdoor gereden, in de richting van de politieagent en ik ben niet gestopt. Ik ben gas blijven geven tot ik vlakbij de politieagent was. Ik ben daarna naar links uitgeweken omdat ik hem niet wilde raken. Ik kon niet voorzien wat de politieagent ging doen."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Brigadier van politie [slachtoffer] deelde mij het volgende mede: op 7 januari 2004 omstreeks 03.00 uur was ik te Diemen. Toen ik de rijbaan van de Sportlaan opliep, zag ik dat een Volkswagen Polo met gedoofde lichten in mijn richting reed. Aan het geluid van de motor hoorde ik dat die hoge toeren maakte. Ik zag dat de Volkswagen zijn snelheid vermeerderde. Ik hoorde dat het toerental van de motor opliep. De Volkswagen naderde mij heel snel. Ik zag dat de Volkswagen in een rechte lijn op mij afkwam.
Ik hoorde dat de motor van de Volkswagen steeds meer toeren ging maken. Ik heb via de portofoon doorgegeven wat er gebeurd was en dat de Volkswagen Polo, met in het kenteken het getal 75, in de richting van de Rijksweg A1 reed."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 7 januari 2004 bevonden wij ons te Diemen. [Slachtoffer], stamnummer [001], deelde ons mede dat een personenauto, voorzien van een kenteken met cijfercombinatie 75, was weggereden met gedoofde verlichting. Ik, tweede verbalisant, hoorde collega [001] aan de meldkamer doorgeven dat de auto op hem was ingereden. Wij zagen over de Muiderstraatweg bovengenoemde auto rijden met gedoofde verlichting. Wij zagen dat eerdergenoemd voertuig met een zeer hoge snelheid wegreed. Wij hebben vervolgens de achtervolging ingezet.
Wij zagen dat het voertuig de oprit van de A1 opreed. Wij zagen dat eerdergenoemd voertuig over de afrit richting A9, richting Amsterdam Zuidoost, zijn weg vervolgde. Wij zagen dat een politiesurveillanceauto direct achter het eerder genoemd voertuig kwam te rijden en de achtervolging van ons overnam. Wij bleven op korte afstand achter beide voertuigen rijden. Wij zagen dat de voertuigen met hoge snelheid over de Gooiseweg reden. Wij zagen dat de voertuigen vervolgens de afslag Duivendrecht/Diemen-Zuid namen. Wij zagen dat het een personenauto betrof van het merk Volkswagen, type Polo, voorzien van het kenteken [AA-00-BB]
De Polo vervolgde zijn weg over het fietspad, Aalscholverpad, met zeer hoge snelheid tot boven de 100 kilometer per uur. Wij zagen dat de Polo de busbaan opreed richting Diemerdreef. Wij zagen dat de Polo zijn weg vervolgde over het fietspad van de Ouderkerkerlaan te Diemen. Vervolgens zagen wij dat de Polo met zeer hoge snelheid over het fietspad reed. Wij zagen op onze snelheidsmeter dat de snelheid varieerde tussen 80 en 100 kilometer per uur. Vervolgens reed de Polo het fietspad Ooievaarspad op en het verlengde van het Ooievaarspad. Vervolgens zagen wij dat de Polo zijn weg vervolgde over het fietspad het Weteringpad te Duivendrecht. Dit alles gebeurde nog steeds met zeer hoge snelheid.
De Polo reed vervolgens via het woonerf 't Ven te Duivendrecht. Wij zagen dat de Polo het woonerf In de Poldermolen opreed. De Polo vervolgde zijn weg over de woonerven In de Korenmolen en In de Pelmolen te Duivendrecht. Wij zagen dat de Polo zonder snelheid te verminderen zijn weg vervolgde dwars door de bosschages en over het voetpad gelegen aan de Omgang te Duivendrecht."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 7 januari 2004 waren wij te Amsterdam.
Aldaar hoorden wij dat in Diemen op een collega was ingereden door de bestuurder van een Volkswagen Polo. In het kenteken van de betrokken personenauto zou de cijfercombinatie 75 zitten. Wij zagen dat de Volkswagen Polo was voorzien van het kenteken [AA-00-BB] Wij zagen dat de Volkswagen de Gooiseweg opging. Ik, [verbalisant 5], zag dat de snelheidsmeter van de dienstauto waar ik mij op dat moment in bevond, op de Gooiseweg, een snelheid tussen 160 en 170 kilometer per uur aangaf."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 07 januari 2004 omstreeks 03:00 uur bevonden wij ons te Amsterdam Zuidoost. Aldaar kregen wij de melding dat in Diemen een personenauto zou zijn ingereden op een collega en vervolgens is doorgereden.
Wij hoorden dat een surveillanceauto deze auto, een Volkswagen Polo, achtervolgde. Wij zagen dat deze auto's met hoge snelheid reden. Vervolgens volgden wij deze auto's en zagen dat de snelheid op de Gooiseweg opliep tot ver boven de 100 km/uur.
Gedurende de achtervolging bereden wij diverse keren fietspaden en voetpaden met hoge snelheid teneinde de verdachte in de Polo tot stilstand te dwingen. Na een lange achtervolging reed de verdachte zich tenslotte klem in de straat In de Watermolen.
De gehele achtervolging heeft in het duister van de nacht plaatsgevonden. Het regende niet maar het wegdek was verraderlijk glad. Hierdoor had de achtervolging op hoge snelheid een verhoogd risico op ongelukken."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 7 januari 2004 heb ik op de In de Watermolenstraat te Duivendrecht op heterdaad aangehouden: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980."
3.3. Voorts houdt het verkorte arrest onder "Bespreking van een verweer" het volgende in:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op gronden zoals weergegeven in de door haar ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen zijn bij de stukken van het dossier gevoegd.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte met toenemende snelheid, in het donker met gedoofde lichten, recht op [slachtoffer] is afgereden en dat hij daarbij gas is blijven geven en zijn snelheid is blijven vermeerderen tot hij vlak bij [slachtoffer] was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte onder meer het volgende verklaard:
- dat [slachtoffer] vrijwel op het midden van de weg stond;
- dat hij reed in zijn auto zonder de lichten aan;
- dat de manier waarop hij reed en de snelheid ervoor hadden kunnen zorgen dat hij [slachtoffer] omver had kunnen rijden;
- dat hij gewoon rechtdoor is gereden;
- dat hij in de richting van [slachtoffer] is gereden en niet is gestopt;
- dat hij gas is blijven geven tot hij vlak bij [slachtoffer] was;
- dat hij daarna naar links is uitgeweken omdat hij [slachtoffer] niet wilde raken;
- dat hij snapt dat hij [slachtoffer] in levensgevaar heeft gebracht, maar wel is uitgeweken;
- dat hij inderdaad niet kon voorzien op welke wijze [slachtoffer] zou reageren op zijn - verdachtes - nadering.
Het hof wil er veronderstellenderwijs van uitgaan dat de verdachte op het laatste moment is uitgeweken.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich, door in het donker met een auto met gedoofde lichten met toenemende snelheid recht op [slachtoffer] af te blijven rijden en gas te blijven geven tot hij vlak voor [slachtoffer] was, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] zou raken en dat hij hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen, dat [slachtoffer], in een reactie als gevolg op verdachtes handelen, weg zou springen in een andere richting dan door de verdachte voorzien of wellicht ten val zou komen en daarbij door de uitwijkende auto geraakt zou worden met zwaar lichamelijk letsel als mogelijk gevolg, zoals ook volgt uit zijn hiervoor weergegeven verklaring. De verdachte kon immers niet voorzien hoe [slachtoffer] op zijn handelen zou reageren, hetgeen door de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep is bevestigd.
Op grond van het vorenstaande acht het hof voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen."
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het in verband met het onder 1 tenlastegelegde feit gedane verzoek tot het houden van een reconstructie.
4.2.1. De pleitaantekeningen, die deel uitmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, houden - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"In casu zijn de omstandigheden van het geval:
* cliënt rijdt op een agent af;
* vijf meter voor een mogelijke botsing wijkt cliënt uit;
* cliënt heeft nimmer een aanrijding willen veroorzaken;
* cliënt wilde de agent (zo stelt hij later) wel schrik aanjagen;
* cliënt rijdt tussen de 20 en 60 km per uur;
* langs de weg staan meerdere lantaarnpalen, het is licht;
* cliënt geeft gas;
* cliënt rijdt met gedoofde lichten.
Maken deze omstandigheden de kans dat een aanrijding zou plaatsvinden, met alle gevolgen van dien, groter dan wel aanmerkelijker?
Nee.
Het geven van gas dan wel het rijden zonder verlichting heeft hier in principe niet zonder meer enige invloed op. Immers de weg was verlicht en breed genoeg om uit te wijken. Cliënt had de agent reeds in zijn blikveld. Cliënt is ruim uitgeweken (er is ook geen sprake van rakelings langs de agent rijden).
Een en ander had allemaal anders kunnen liggen indien het een zeer smalle weg was, zonder straatverlichting, cliënt honderd kilometer per uur had gereden en cliënt niet was uitgeweken. Daar is echter geen sprake van.
Met betrekking tot de gereden snelheid dient te worden opgemerkt dat deze niet vaststaat. Het vermeende slachtoffer heeft een schatting van de gereden snelheid gemaakt, aan welke schatting gezien de positionering van het vermeende slachtoffer ten tijde van het gebeuren en de overige waarnemingsomstandigheden, weinig waarde kan worden gehecht.
Cliënt stelt niet harder te hebben gereden dan 40 km per uur. De verdediging blijft bij haar standpunt dat uit eigen onderzoek ter plaatse is gebleken dat het niet mogelijk is om vanaf de hoek waar cliënt vandaan kwam de plaats delict te bereiken met een snelheid van meer dan 25 km/uur. Deze gereden snelheid kan van belang zijn voor de beoordeling van het voorwaardelijk opzet. Voorzover uw Hof mijn eerdere betoog niet volgt en de bevindingen met betrekking tot de gereden snelheid niet als bewijs gebruiken, dan handhaaft de verdediging haar verzoek tot het houden van een reconstructie, nu deze in dat geval van belang is voor de beoordeling van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering."
4.2.2. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft op gronden zoals weergegeven in de door haar overgelegde pleitaantekeningen verzocht om een reconstructie te houden teneinde vast te stellen welke snelheid de auto van de verdachte kon hebben ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat naar het oordeel van het hof de noodzaak daartoe niet is gebleken, gelet op hetgeen de verdachte heeft verklaard over de snelheid waarmee hij op [slachtoffer] is afgereden. Deze verklaring is opgenomen onder de bewijsmiddelen."
4.3. Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken.
In aanmerking genomen dat het Hof de tot het bewijs gebezigde, hiervoor onder 3.2 sub a weergegeven verklaring van de verdachte kennelijk aldus heeft begrepen dat hij met zodanige snelheid reed dat hij de politieagent omver had gereden indien hij niet was uitgeweken, geeft de afwijzing van het verzoek om een reconstructie te houden teneinde vast te stellen welke snelheid de auto van de verdachte kon hebben, niet blijk van miskenning van de te dezen aan te leggen maatstaf, terwijl die afwijzing evenmin onbegrijpelijk is.
4.4. Het middel is vruchteloos voorgesteld.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit met de klacht dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, het verweer heeft verworpen dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
5.2. Tegen de achtergrond van 's Hofs vaststellingen - zoals vervat in de hiervoor onder 3 weergegeven bewijsmiddelen en overwegingen - geeft zijn oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieagent, die [slachtoffer] bleek te zijn genaamd, zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de verklaring van de verdachte dat hij, naar links is uitgeweken omdat hij hem niet wilde raken, aangezien dit uitwijken zoals het Hof heeft vastgesteld, eerst geschiedde toen hij vlak voor [slachtoffer] was.
5.3. Het middel faalt.
6. Slotsom
Nu geen der middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 januari 2008.