Home

Hoge Raad, 22-02-2008, BB5626, R06/129HR

Hoge Raad, 22-02-2008, BB5626, R06/129HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 februari 2008
Datum publicatie
22 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BB5626
Formele relaties
Zaaknummer
R06/129HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 204

Inhoudsindicatie

Verzekeringszaak; vergoeding letselschade, causaliteit. Bewijsrecht; (voorlopig) deskundigenbericht, strekking; aan deskundige te verstrekken gegevens, reikwijdte onderzoek, discretionaire bevoegdheid deskundige; beoordeling rechter van aan deskundige te stellen vragen; gewichtige reden als bedoeld in art. 22 Rv.; medewerkingsplicht van partijen; verhouding plicht tot informatieverstrekking aan wederpartij als bedoeld in art. 198 Rv. en inzage- en blokkeringsrecht ex art. 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW; bijzondere positie medisch adviseur van verzekeraar; géén ‘fishing expeditions’; nevenverzoeken, rechtsmiddelenverbod ex art. 204 lid 2 Rv., strekking.

Uitspraak

22 februari 2008

Eerste Kamer

Rek.nr. R06/129HR

RM/AG

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V., voorheen genaamd N.V. Verzekering Maatschappij Woudsend anno 1816,

gevestigd te Utrecht,

VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Fortis en [verweerder].

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 30 augustus 2005 ter griffie van de rechtbank Arnhem ingediend verzoekschrift heeft Fortis zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, een voorlopig deskundigenbericht te bevelen.

[Verweerder] heeft het verzoek bestreden.

Na mondelinge behandeling heeft de rechtbank bij beschikking van 24 oktober 2005 het verzochte onderzoek bevolen, daartoe vragen geformuleerd en een deskundige benoemd. Het verzoek van Fortis om te bepalen dat [verweerder] zowel aan de medisch adviseur als aan de deskundige alle medische gegevens omtrent hemzelf van vóór en na het ongeval dient te verschaffen, heeft de rechtbank afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft Fortis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

Bij beschikking van 27 juni 2006 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft Fortis beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen en incidenteel beroep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het principale beroep.

De advocaat van Fortis heeft bij brief van 17 september 2007 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Verweerder] is op 2 november 2000 een verkeersongeval overkomen.

(ii) NV Verzekering Maatschappij Woudsend anno 1816, rechtsvoorgangster van thans verzoekster tot cassatie in het principaal cassatieberoep en verweerster in het incidenteel cassatieberoep, Fortis, heeft als regelend WAM-verzekeraar de afwikkeling van schade die [verweerder] heeft geleden, op zich genomen.

3.2 Fortis heeft de rechtbank Arnhem verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten onder de bepaling, dat [verweerder] is gehouden al zijn medische gegevens van voor en na het ongeval over te leggen aan zowel de medisch adviseur van Fortis als de te benoemen deskundige. [Verweerder] heeft zich tegen dit overleggen verzet en daartoe aangevoerd dat slechts de te benoemen deskundige recht heeft om alle medische informatie op te vragen die hij nodig acht.

3.3 De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht toegewezen. Zij heeft daarbij, voorzover in cassatie van belang, bepaald dat de beide partijen zo spoedig mogelijk - doch in elk geval een week vóór de aanvang van het onderzoek - kopieën van de door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan

de deskundige zullen doen toekomen. De rechtbank heeft echter het verzoek van Fortis om te bepalen dat [verweerder] gehouden is zonder meer al zijn medische gegevens van voor en na het ongeval aan de medisch adviseur van Fortis te verstrekken afgewezen.

3.4 In het door Fortis tegen deze afwijzing ingestelde hoger beroep heeft het hof Fortis in haar beroep ontvankelijk verklaard en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

3.5 Het hof heeft het standpunt van Fortis - in cassatie niet bestreden - aldus begrepen dat zij bepleit dat

(i) het gehele medische dossier van [verweerder] van vóór en na het ongeval ter beschikking van de deskundige moet worden gesteld;

(ii) aan de medisch adviseur van Fortis dezelfde medische gegevens moeten worden verstrekt die ter beschikking van de deskundige worden gesteld;

(iii) onafhankelijk van i) en ii), het gehele medische dossier van [verweerder] van vóór en na het ongeval ter beschikking van de medisch adviseur van Fortis moet worden gesteld. Het hof heeft deze stellingen verworpen en de middelonderdelen 1-3 klagen daarover successievelijk.

Bij de beoordeling van het middel dient van het volgende te worden uitgegaan.

3.6.1 Een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in art. 202 Rv. strekt ertoe de verzoekende partij door middel van het uit te brengen deskundigenbericht bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden die zij in een eventueel te beginnen of reeds aanhangige procedure zou hebben te bewijzen, dan wel de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht meer zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of deze voort te zetten (vgl. voor dit laatste HR 19 december 2003, nr.R03/017, NJ 2004, 584).

3.6.2 Beoogd is dus het verkrijgen van een antwoord van de deskundige op de hem gestelde vragen. Dat oordeel geeft de deskundige naar het voorschrift van art. 198 lid 1 Rv. (ingevolge art. 205 lid 1 Rv. op het voorlopige deskundigenonderzoek van toepassing) onpartijdig en naar beste weten. Dit brengt mee dat het de deskundige is, die heeft te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het hem opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. De partijen zijn op grond van art. 198 lid 3 Rv. tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht - en dat geldt dus ook voor de (eventuele) wederpartij van de verzoeker indien haar medewerking voor de uitvoering van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige noodzakelijk is -, zodat zij desgevraagd de deskundige die gegevens moeten verstrekken. Uit een weigering tot medewerking aan het deskundigenonderzoek zal, indien het deskundigenbericht in de procedure wordt overgelegd, de rechter die in het geschil beslist, de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht (vgl. HR 26 maart 2004, nr. R03/045, RvdW 2004, 54).

In dit stelsel past niet dat de verzoeker bij zijn verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht aan de rechter die over het verzoek oordeelt, het nevenverzoek doet de (eventuele) wederpartij op voorhand te bevelen bepaalde gegevens aan de deskundige te verschaffen.

3.6.3 Vervolgens rijst de - door het hof in rov. 3.8 - 3.19 behandelde - vraag of, zoals Fortis meent, de verzoeker aanspraak kan maken op verstrekking van of inzage in alle medische gegevens die haar wederpartij aan de deskundige heeft verschaft. Dienaangaande geldt het volgende.

Het bepaalde in de slotzin van het tweede lid van art. 198 alsmede het daaraan ten grondslag liggende contradictoire beginsel brengt mee dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door de partij die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW. Deze partij is, met het oog op de eventuele uitoefening van haar blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Dit lijdt echter in een geval dat de wederpartij een verzekeraar is die beschikt over een medisch adviseur, in zoverre uitzondering dat tevens en tegelijkertijd aan de medisch adviseur van de verzekeraar alle aan de deskundige verschafte medische gegevens in afschrift of ter inzage dienen te worden verstrekt. Aangenomen moet immers worden dat de medisch adviseur, ook ten opzichte van de verzekeraar, de aldus verkregen medische informatie als hem onder zijn geheimhoudingsplicht toevertrouwd zal beschouwen en behandelen.

Aantekening verdient verder nog dat de deskundige in zijn bericht zal hebben aan te geven welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd.

Al het voorgaande geldt ook met betrekking tot een door de rechter in de procedure op de voet van art. 194 Rv. bevolen deskundigenbericht.

Indien de partij die het blokkeringsrecht heeft, van dit recht geen gebruik maakt en het deskundigenbericht ter beschikking van de wederpartij wordt gesteld, dan is eerstgenoemde partij, indien de wederpartij het verlangt of op bevel van de rechter die het bevel tot het deskundigenbericht heeft gegeven dan wel de rechter in de hoofdprocedure, alsnog verplicht alle door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken. Weigert zij dit te doen, zonder dat zij daartoe gewichtige redenen als bedoeld in art. 22 Rv. heeft aangevoerd welke door de rechter gegrond zijn geoordeeld, dan zal de rechter in de hoofdprocedure uit die weigering de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht.

3.6.4 Hetgeen het hof in rov. 3.8-3.18 van de bestreden beschikking heeft overwogen ten aanzien van de vraag of [verweerder] de aan de deskundige te verstrekken gegevens tevens dient te verstrekken aan de medisch adviseur van Fortis, is in zoverre niet juist dat het hof niet als uitgangspunt heeft genomen dat [verweerder] alle aan de deskundige verschafte medische gegevens tevens en tegelijkertijd aan de medisch adviseur van Fortis dient te verstrekken. Het middel klaagt daarover dus terecht. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de bestreden beschikking omdat de regeling van het voorlopige deskundigenbericht de rechter geen grondslag biedt om alvorens de deskundige zelf heeft beslist welke gegevens [verweerder] hem ten behoeve van het onderzoek dient te verschaffen, een algemeen geformuleerd bevel aan [verweerder] te geven als door Fortis verzocht. Dit is dus terecht afgewezen.

3.6.5 Buiten het voorgaande geval biedt de regeling van het voorlopige deskundigenbericht evenmin als die met betrekking tot het voorlopig getuigenverhoor en de voorlopige plaatsopneming en bezichtiging een grondslag voor een verplichting van de (eventuele) wederpartij van de verzoeker aan laatstgenoemde zelf of een door deze aangewezen persoon andere, dat wil zeggen niet ter beschikking van de deskundige gestelde, gegevens te verstrekken welke relevant zouden kunnen zijn voor de beoordeling van het uit te brengen deskundigenbericht.

Indien in de procedure waarin het voorlopige deskundigenbericht wordt overgelegd, blijkt dat voor de beoordeling daarvan of voor een aanvullend onderzoek dergelijke gegevens nodig zijn, dan zal de rechter in de procedure op de voet van art. 22 Rv. de partij die het aangaat een bevel tot het overleggen daarvan kunnen geven. Eventueel kan, waar dat mogelijk is, art. 843a Rv. toepassing vinden.

3.7 Het voorgaande brengt mee dat ook de overige nevenverzoeken van Fortis, die betrekking hebben op het verschaffen van medische gegevens door [verweerder] aan de deskundige en aan Fortis en haar medisch adviseur, terecht zijn afgewezen, zodat, wat er zij van de door de middelonderdelen aangevallen oordelen, geen van die onderdelen kan slagen.

4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1 Het - in de kop van het verweerschrift bij gebreke van een daarin geformuleerde voorwaarde per abuis als voorwaardelijk aangeduide - incidenteel cassatiemiddel bevat twee onderdelen.

4.2 Onderdeel 1 klaagt erover dat het hof in rov. 3.3 ten onrechte Fortis ontvankelijk heeft verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, nu ingevolge art. 204 lid 2 Rv. bij toewijzing van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht geen hogere voorziening is toegelaten.

4.3 Het onderdeel faalt. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de beschikking van de rechtbank voorzover daarbij de nevenverzoeken van Fortis met betrekking tot het verschaffen van medische gegevens zijn afgewezen, is niet ter zake dienend of deze verzoeken al dan niet toewijsbaar zijn, maar of hoger beroep tegen de afwijzing van die verzoeken openstond. Dit beroep stond open omdat, indien de nevenverzoeken al zouden moeten worden opgevat als deel uitmakende van het verzoek tot het voorlopige deskundigenbericht, dit verzoek in zoverre is afgewezen, zodat het rechtsmiddelenverbod van art. 204 lid 2 Rv. niet geldt. Doch afgezien daarvan is dit rechtsmiddelenverbod reeds daarom niet van toepassing op de afwijzing van de nevenverzoeken omdat, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het principale beroep is overwogen, de nevenverzoeken buiten het toepassingsgebied van art. 202 Rv. vallen.

4.4 Hoewel het tweede onderdeel van het incidenteel cassatiemiddel gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het principale beroep is overwogen, geen behandeling meer behoeft, zal de Hoge Raad daartoe toch overgaan, aangezien het erover klaagt dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de beschikking van de rechtbank, die door de in deze te wijzen beschikking van de Hoge Raad in kracht van gewijsde zal gaan.

4.5.1 Het onderdeel acht onbegrijpelijk, dat het hof in rov. 3.7 van de bestreden beschikking de beschikking van de rechtbank aldus heeft uitgelegd, dat [verweerder] aan de deskundige alle medische informatie dient te verstrekken die betrekking heeft op psychische aandoeningen.

4.5.2 Het onderdeel faalt. In het licht van rov. 3.28 van de bestreden beschikking, moet hetgeen het hof in rov. 3.7 overweegt worden gelezen in verband met de aan de deskundige geformuleerde vragen en hetgeen de rechtbank in rov. 5 en 6 van haar beschikking van 24 oktober 2005 heeft overwogen. Daarom moet worden aangenomen dat het hof het oog heeft op dezelfde maatstaf als de rechtbank heeft voorgeschreven voor de bepaling welke gegevens [verweerder] aan de deskundige zal hebben over te leggen.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

in het principale beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Fortis in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.167,34 in totaal, waarvan € 2.093,34 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 74,--aan [verweerder].

in het incidentele beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fortis begroot op € 45,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter, en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 februari 2008.