Home

Hoge Raad, 15-02-2008, BC4335, 43934

Hoge Raad, 15-02-2008, BC4335, 43934

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 februari 2008
Datum publicatie
15 februari 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC4335
Formele relaties
Zaaknummer
43934

Inhoudsindicatie

Artikel 26a van de Wet WOZ. "Fierensmarge". Bij beschikking vastgestelde waarde.

Uitspraak

Nr. 43.934

15 februari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 februari 2007, nr. 06/00199, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 335.000.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op € 309.000.

De Rechtbank te Breda (hierna: de Rechtbank) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde verminderd tot € 300.000.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Op de voet van artikel 26a van de Wet WOZ wordt, voor zover te dezen van belang, de op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ bij beschikking vastgestelde waarde geacht juist te zijn, indien de waarde als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ daarvan niet meer dan 4 percent afwijkt.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de Rechtbank het bepaalde in artikel 26a van de Wet WOZ heeft geschonden door de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde te verminderen van € 309.000 naar € 300.000.

3.3. Het Hof heeft hierop een bevestigend antwoord gegeven, waarbij het heeft overwogen dat - tegen de achtergrond van doel en strekking van artikel 26a van de Wet WOZ - een redelijke wetsuitleg meebrengt dat de in artikel 26a van de Wet WOZ genoemde percentages dienen te worden toegepast op de waarde zoals die ten tijde van het instellen van het rechtsmiddel van bezwaar, beroep of hoger beroep bij respectievelijk beschikking, uitspraak op bezwaar of uitspraak van de rechtbank is vastgesteld. Het beroep in cassatie komt met drie middelen tegen 's Hofs beslissing op.

3.4. In hoofdstuk IV van de Wet WOZ worden in artikel 22, 25 (tekst tot 1 januari 2007), 26 en 27 enige voor bezwaar vatbare beschikkingen genoemd waarbij de waarde, bepaald met inachtneming van hoofdstuk III van die wet, wordt vastgesteld. Het ligt in de rede om, waar in artikel 26a wordt gesproken over 'een op de voet van dit hoofdstuk bij beschikking vastgestelde waarde', daaronder te verstaan de waarde zoals die is vastgesteld bij een van de voormelde voor bezwaar vatbare beschikkingen. Een verlaging van de aldus bij beschikking vastgestelde waarde bij uitspraak op bezwaar of bij rechterlijke uitspraak - onder verbetering van de waardevaststelling in de oorspronkelijke beschikking - kan derhalve niet gelden als de op de voet van hoofdstuk IV bij beschikking vastgestelde waarde, bedoeld in artikel 26a van de Wet WOZ.

De middelen 2 en 3 komen dan ook terecht op tegen 's Hofs andersluidende oordeel.

3.5. Middel 1 betoogt nog dat, nu de heffingsambtenaar voor het Hof niet heeft betwist dat de waarde van de onroerende zaak € 300.000 bedroeg, het Hof de uitspraak van de Rechtbank reeds om die reden had moeten bevestigen.

Dit middel faalt. Een bij beschikking vastgestelde waarde wordt binnen de in artikel 26a van de Wet WOZ vermelde marge geacht juist te zijn. Dat geldt ook indien in bezwaar, beroep of hoger beroep vaststaat of komt vast te staan dat de waarde, bepaald met inachtneming van hoofdstuk III, binnen die marge afwijkt van de bij beschikking vastgestelde waarde. Het bepaalde in artikel 26a van de Wet WOZ brengt evenwel niet mede dat het de heffingsambtenaar niet geoorloofd zou zijn om een bij beschikking vastgestelde waarde bínnen die marge te verlagen, bijvoorbeeld in het kader van een compromissoire oplossing van een geschil.

3.6. Het vorenstaande betekent dat de Rechtbank artikel 26a van de Wet WOZ niet heeft geschonden door de waarde van de onroerende zaak, bij beschikking vastgesteld op € 335.000 en bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 309.000, verder te verminderen tot € 300.000. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

gelast dat de gemeente Gilze en Rijen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106,

gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen aan het Hof betaalt het griffierecht ter zake van de behandeling van het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ten bedrage van € 433, en

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Gilze en Rijen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2008.