Home

Hoge Raad, 03-06-2008, BC7921, 01048/07

Hoge Raad, 03-06-2008, BC7921, 01048/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 juni 2008
Datum publicatie
3 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC7921
Formele relaties
Zaaknummer
01048/07
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 138

Inhoudsindicatie

1. “Besloten lokaal”. 2. "Fruits of the poisonous tree". Ad 1. Het Hof heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat het trapportaal onderdeel is van het flatgebouw. Op grond daarvan heeft het Hof, evenmin onbegrijpelijk, geoordeeld dat het trapportaal als zodanig, namelijk doordat het deel uitmaakt van dat flatgebouw, kenbaar van de omgeving is afgescheiden. Gelet daarop geeft 's Hofs oordeel dat het trapportaal als een "besloten lokaal" i.d.z.v. art. 138.1 Sr moet worden aangemerkt, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ad 2. HR verwerpt het middel en verwijst voor de gronden daarvoor naar de CAG.

Uitspraak

3 juni 2008

Strafkamer

nr. 01048/07

IC/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 september 2006, nummer 23/000470-06, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Weg" te Amsterdam.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 19 januari 2006 - de verdachte ter zake van "in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft geoordeeld dat het trapportaal van de flat Eeftink een "besloten lokaal" is in de zin van art. 138 Sr.

3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 12 januari 2006 te Amsterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten in het trapportaal van de flat Eeftink en in gebruik bij de woningbouwvereniging [A]."

3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als mededeling van de verbalisanten:

"Op 12 januari 2006 bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform gekleed en met de voetsurveillance belast op de begane grond van het trappenhuis van de flat Eeftink te Amsterdam. Alhier zagen wij de ons ambtshalve bekende, aan harddrugs verslaafde, persoon [verdachte]. Wij zagen dat [verdachte] op de trap stond. Wij zagen dat [verdachte] in zijn rechterhand een rietje en een aansteker vasthield. Wij zagen dat [verdachte] in de linkerhand een zwartgeblakerd zilverpapiertje vasthield. Het is ons ambthalve bekend dat genoemde artikelen noodzakelijk zijn voor het gebruik van harddrugs. Wij zagen hiermee dat [verdachte] artikel 2.3 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam overtrad. Voor de overtreding hebben wij [verdachte] aangehouden. Op het politiebureau bleek ons dat aan [verdachte] een flatverbod is uitgereikt voor de flat Eeftink. Dit flatverbod voor de flat Eeftink is geldig van 8 oktober 2005 tot 8 oktober 2006."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige]:

"Ik wil aangifte doen terzake van huisvredebreuk gepleegd door mij onbekende personen. Ik ben gerechtigd aangifte te doen namens Woningstichting [A]. In de strijd tegen de verloedering zien wij dat een groot aantal personen zich herhaalde malen schuldig maken aan het geven van overlast. Per 1 oktober 2005 worden aan de aangetroffen personen die:

- niet woonachtig zijn in het wooncomplex en

- hinderlijk en doelloos rondhangen en/of

- slapen en/of

- vervuilen en/of

- een misdrijf plegen en/of

- verhandelen of gebruiken van verdovende middelen als bedoeld op lijst I en II van de Opiumwet en/of

- zich schuldig maken aan drankmisbruik,

een brief uitgereikt.

In deze brief is aangegeven dat het verblijf van de betrokken persoon onrechtmatig is en ook de reden waarom het verblijf onrechtmatig is. In de brief is aangegeven dat de persoon wordt gevorderd het betrokken wooncomplex voor een periode van 1 jaar niet meer te betreden. Indien een persoon zich binnen de termijn die aangegeven is op de brief zich toch begeeft in het betrokken wooncomplex, betreft het een persoon die zich onrechtmatig heeft begeven in een wooncomplex en geen gevolg heeft gegeven aan de vordering zich gedurende 1 jaar te verwijderen. Deze persoon maakt zich schuldig aan huisvredebreuk waarvoor ik bij deze aangifte doe.

De woningstichting geeft de politie het recht de brief namens de woningstichting [A] uit te reiken aan die personen die overlast veroorzaken.

Ik verzoek namens de woningstichting [A] de officier van justitie over te gaan tot vervolging van die personen aan wie de brief is uitgereikt en deze zich in de aangegeven periode hebben begeven in het betrokken wooncomplex.

Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."

c. een brief van woningstichting [A] aan de verdachte van 8 oktober 2005, voor zover inhoudende:

"Bestemd voor:

Achternaam: [verdachte]

Voornamen: [verdachte]

Geboortedatum: [geboortedatum]-1966

Plaats en land: [geboorteplaats]

U bent door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland aangetroffen in één van de wooncomplexen van de Woningstichting [A]. De bewoners, bezoekers en gebruikers van onze wooncomplexen ondervinden veel overlast van personen welke niet bevoegd zijn zich op te houden in de wooncomplexen. De woningstichting [A] heeft de wettelijke verplichting richting haar huurders het leefgenot in en om de directe omgeving van het wooncomplex te garanderen.

Door de politie is geconstateerd dat u in een niet voor publiek toegankelijke ruimte behorende bij het complex, die voor onbevoegden niet toegankelijk zijn, een hinderlijke gedraging heeft gepleegd namelijk:

- hinderlijk en doelloos rondhangen

- verhandelen of gebruiken van drugs.

Uit onderzoek van de politie en/of uit uw verklaring is gebleken dat u geen huurder bent van een woning in het wooncomplex waar u bent aangetroffen namelijk: Eeftink. En alle bij het complex horende niet voor publiek toegankelijke ruimten, die niet voor onbevoegden toegankelijk zijn. Exacte plaatsaanduiding gedraging: Portiek A Eeftink 9e etage.

Aanvang vordering: Zaterdag 8 oktober 2005 om 23.55 uur.

Einde vordering: 8 oktober 2006.

Ondertekend voor ontvangst door verdachte."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik was in Eeftink. Ik wist dat ik daar niet mocht komen."

3.4. Voorts heeft het Hof onder het hoofd "gevoerde verweren", voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:

"Het hof verwerpt het verweer dat het trapportaal van de flat Eeftink geen besloten lokaal in de zin van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht zou betreffen. Het trapportaal van een flatgebouw is onderdeel van het betreffende flatgebouw en is als zodanig kenbaar van de omgeving afgescheiden. Het trapportaal is voorts naar zijn aard bestemd voor gebruik door bewoners, hun bezoekers, gezagsdragers en dienstverleners, en is derhalve naar 's hofs oordeel niet voor een ieder opengesteld. Hieraan doet niet af dat het trapportaal mogelijk niet is afgesloten en dus feitelijk toegankelijk is voor anderen dan genoemde personen."

3.5. Het Hof heeft feitelijk en gelet op het onder 3.3 sub a weergegeven bewijsmiddel niet onbegrijpelijk vastgesteld dat het trapportaal van de flat Eeftink onderdeel is van het desbetreffende flatgebouw. Op grond daarvan heeft het Hof, evenmin onbegrijpelijk, geoordeeld dat het trapportaal als zodanig, namelijk doordat het deel uitmaakt van dat flatgebouw, kenbaar van de omgeving is afgescheiden. Gelet daarop geeft 's Hofs oordeel dat het trapportaal als een "besloten lokaal" in de zin van art. 138, eerste lid, Sr moet worden aangemerkt, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

3.6. Het middel faalt.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de verdachte onrechtmatig is aangehouden en dat dientengevolge alle bewijsmiddelen als "fruits of the poisonous tree" van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten.

4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de aan dit arrest gehechte conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2 tot en met 4.9 kan het middel niet tot cassatie leiden.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 juni 2008.