Hoge Raad, 18-11-2008, BF1204, 07/10592
Hoge Raad, 18-11-2008, BF1204, 07/10592
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 november 2008
- Datum publicatie
- 19 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BF1204
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF1204
- Zaaknummer
- 07/10592
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 315, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 328, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 330, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 415
Inhoudsindicatie
Getuigenverzoek. Uit het verhandelde ttz. volgt dat een verzoek is gedaan a.b.i. art. 315 jo. 328 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het pv ttz. in h.b. noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dit verzuim heeft ingevolge art. 330 jo. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
Uitspraak
18 november 2008
Strafkamer
nr. S 07/10592
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 mei 2007, nummer 20/004034-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het horen van getuigen.
3.2. Het verzoek waarop het middel doelt is vervat in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities. Die houden dienaangaande het volgende in:
"Vrijspraak: geen onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW
Onduidelijkheid over feiten en omstandigheden t.t.v. aanhouding: [verdachte] vluchtte niet zoals politie stelt op p.3 [Verdachte] reed met normale snelheid en heeft auto direct gestopt op een plek waar dat veilig kon (p. 10). Heeft politie een stopteken gegeven? Het staat niet vermeld in het pv aanhouding dus is niet gegeven. Zo'n teken kan een bestuurder van een auto ook missen. Bestuurder kijkt vooruit en niet continu achteruit. Politie reeds immers achter [verdachte].
Ten tijde van aanhouding constateert agent (p. 10): wij roken inwendig gebruik van alcohol. In samenvattingsprocesverbaal (p. 4) staat: adem riekte naar inwendig gebruik van alcohol, verdachte praatte met dubbele tong en hij was onvast ter been.
Dit staat haaks op elkaar. Heeft [verdachte] gesproken? Is [verdachte] uit auto gestapt? Dit staat niet in proces-verbaal van aanhouding. Wat is er nu exact voorgevallen? Wanneer is wat voorgevallen? In het proces-verbaal van aanhouding staat "25 augustus 2006" vermeld en in het aanvullend proces-verbaal 18 augustus 2006". Welke datum is het nu geweest?
Samenvattingsprocesverbaal moet gebaseerd zijn op onderliggende stukken. Diverse feiten en omstandigheden staan echter niet in onderliggende stukken vermeld. Het onderzoek rammelt en er is twijfel aan de juistheid. Overigens heeft de politierechter terecht opgemerkt dat het proces-verbaal niet helemaal correct is opgemaakt. Ten onrechte verbindt de politierechter daaraan echter niet de consequentie dat het verkregen bewijs niet gebruikt kan worden. Ten onrechte heeft politierechter [verdachte] derhalve niet vrijgesproken.
Van een correct onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW is geen sprake geweest. Dat komt ook door de eerder genoemde "fouten". Daarnaast staat het tijdstip van het eerste directe contact tussen [verdachte] en verbalisant niet vast. Dit tijdstip staat niet in proces-verbaal van aanhouding en ook niet in het aanvullend proces-verbaal. Waarop is dan het samenvattingsprocesverbaal en aanvullend proces-verbaal gebaseerd? Hoe kan het dat agenten enige tijd na dit incident wel concrete informatie kunnen geven en eerder ten tijde van het opmaken van de processenverbaal direct na aanhouding niet? Het is niet duidelijk geworden of agenten aantekeningen hebben gemaakt. Dit maakt dat 1. er geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW zodat vrijspraak moet volgen en 2. in strijd met artikel 152 Sv niet ten spoedigste een proces-verbaal is opgemaakt. Dit klemt des temeer omdat herinneringen vervagen en een dit een betrekkelijk eenvoudige en veelvuldig voorkomende zaak is voor een agent. Ook is het van belang dat juist voor een rechtmatig onderzoek ex artikel 8 WVW het tijdstip van eerste contact van doorslaggevend belang is. Dit weet een agent ook en deze specifieke informatie moet direct vermeld worden in het proces-verbaal. Door dat niet te doen is er geen onderzoek ex artikel 8 WVW geweest en dient [verdachte] te worden vrijgesproken. Indien geen vrijspraak op basis van het huidige dossier, dient de zaak aangehouden te worden om de verbalisanten als getuigen te horen, zodat op die manier duidelijkheid kan worden verkregen over de feitelijke gang van zaken."
3.3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 augustus 2006 in de gemeente Venlo, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, 675 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 november 2008.