Home

Hoge Raad, 05-06-2009, BD3571, 43853

Hoge Raad, 05-06-2009, BD3571, 43853

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BD3571
Formele relaties
Zaaknummer
43853

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; artikel 9, lid 2, letter b juncto Tabel II, post a.6 Wet op de Omzetbelasting 1968, artikel 12 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Nultarief intracommunautaire levering. Bewijs van vervoer naar een andere lidstaat?

Uitspraak

Nr. 43.853

5 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 december 2006, nr. 05/00501, betreffende een aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een verhoging van de nageheven belasting van 100 percent, van welke verhoging de Inspecteur gedeeltelijk kwijtschelding heeft verleend. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard en die uitspraken, alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak inzake de naheffingsaanslag beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. G.J.M.E. de Bont en mr. J.M. Sitsen, advocaten te Breda.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 15 mei 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraken van het Hof en van de Inspecteur, alsmede vernietiging van de naheffingsaanslag.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende drijft een onderneming bestaande in de groothandel, de import en de export van inktpatronen en dergelijke benodigdheden voor printers. Tot haar afnemers behoren ondernemers in andere lidstaten van de Gemeenschap. In november 1997 is er brand geweest in het bedrijfspand van belanghebbende.

3.1.2. Bij brief van 8 mei 2000 berichtte de Inspecteur belanghebbende dat de Belgische belastingdienst de Nederlandse belastingdienst had verzocht een onderzoek in te stellen naar de leveringen welke belanghebbende in de jaren 1996 tot en met 1998 'volgens haar Opgaven ICL' had verricht aan - voor zover in cassatie van belang - een tweetal bij naam genoemde bedrijven. Ter zake van deze leveringen heeft belanghebbende geen omzetbelasting op aangifte voldaan, ervan uitgaande dat op de voet van artikel 9, lid 2, aanhef en letter b, in verbinding met post a.6 van Tabel II, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 1996 en 1997; hierna: de Wet) het tarief van nihil van toepassing was. De afnemers hebben geen intracommunautaire verwerving in België aangegeven.

3.1.3. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het tarief van nihil toepassing mist, omdat belanghebbende met betrekking tot de hiervoor in 3.1.2 vermelde leveringen niet heeft aangetoond dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat door belanghebbende intracommunautaire leveringen in de zin van de Wet zijn verricht, die in België hebben geleid tot intracommunautaire verwervingen door de Belgische afnemers. Het middel verzet zich onder meer tegen dit oordeel.

3.3.1. Ingevolge artikel 9, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet in verbinding met post a.6 van de bij de Wet behorende tabel II geldt het tarief van nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen. Ingevolge artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 geldt de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor de hiervoor bedoelde intracommunautaire leveringen slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt. Het in dit kader te leveren bewijs behoeft niet aan speciale eisen te voldoen. De betrokken belastingplichtige dient boeken en bescheiden over te leggen die uitwijzen dat zij betrekking hebben op de goederen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op toepassing van het nultarief alsmede uitwijzen dat die goederen daadwerkelijk in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Indien die boeken en bescheiden gegevens bevatten die naar hun aard geschikt zijn om het evenbedoelde vervoer van de goederen aan te tonen, en de documenten zelf geen gebreken vertonen, moet worden aangenomen dat het te verlangen bewijs is geleverd. Zie voor dit een en ander de uitspraak van de Hoge Raad van 16 mei 2008, nr. 40036, BNB 2008/199.

3.3.2. Indien het Hof ervan is uitgegaan dat ook zonder dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt vóór de brand te hebben beschikt over boeken en bescheiden als hiervoor bedoeld, het bewijs is geleverd dat de goederen naar een andere lidstaat, in het bijzonder België, zijn vervoerd, berust 's Hofs oordeel, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, op een onjuiste rechtsopvatting. De in rechtsoverweging 3.7 van 's Hofs uitspraak vermelde niet-gedocumenteerde verklaring van een transportbedrijf kan niet gelden als een zodanig bewijsstuk, en ook de omstandigheid dat de Belgische belastingdienst de Inspecteur heeft verzocht nadere inlichtingen te verstrekken over de hiervoor in 3.1.2 vermelde leveringen (vgl. de onderdelen 6.8 en 6.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal) levert niet zonder meer het vereiste bewijs op. Indien het Hof op grond van het verzoek van de Belgische belastingdienst ervan is uitgegaan dat boeken of bescheiden voorhanden zijn die bewijzen dat de goederen daadwerkelijk naar België zijn vervoerd, behoefde dat oordeel nadere motivering, die ontbreekt, reeds aangezien uit de stukken van het geding niet blijkt dat de Belgische belastingdienst zich op het standpunt heeft gesteld dat de goederen daadwerkelijk naar België zijn vervoerd, maar uitsluitend dat de goederen die waren vermeld in van belanghebbende afkomstige opgaven intracommunautaire leveringen niet in België als intracommunautair verworven goederen zijn aangegeven.

Op grond van het vorenstaande slaagt het middel in zoverre. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.