Hoge Raad, 13-01-2009, BF3292, 07/11157
Hoge Raad, 13-01-2009, BF3292, 07/11157
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 januari 2009
- Datum publicatie
- 13 januari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BF3292
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BF3292
- Zaaknummer
- 07/11157
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 141, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359
Inhoudsindicatie
Vervolg op de zaak “Anja Joos”. Vooropgesteld moet worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 141.1 Sr – ook in het licht van art. 261 Sv – genoegzaam is omschreven in het 1e deel van de tll. Het 2e deel van de tll, aanvangend met “waarbij hij, verdachte”, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een omschrijving van het persoonlijk aandeel van verdachte in het gepleegde geweld, hetgeen evenwel voor een veroordeling t.z.v. art. 141.1 Sr niet nodig is. Dat neemt niet weg dat nu het OM heeft gekozen voor de tll van dit overbodige verwijt (“lachen en schreeuwen en schelden en joelen”) en het Hof dit verwijt bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht moet kunnen volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan wel worden afgeleid dat door verdachte openlijk in vereniging geweld is gepleegd tegen A.I. Joos, maar niet dat het verdachte zelf is geweest die daarbij “door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen” de gewelddadige handelingen heeft ondersteund. In zoverrre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Uitspraak
13 januari 2009
Strafkamer
nr. 07/11157
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 maart 2007, nummer 23/001342-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.W. Soeteman en mr. A.F. van Kooij, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. Soeteman voornoemd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het als eerste tenlastegelegde feit niet kan volgen uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.1. Aan de verdachte is als eerste feit tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 06 oktober 2003 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Gerard Douplein en/of de Eerste v.d. Helstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het achtervolgen en/of het lachend en/of schreeuwend en/of scheldend omsingelen van [slachtoffer] en/of het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en/of het schoppen en/of slaan tegen de buik en/of de rug en/of de zij, althans het lichaam van [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het achtervolgen van [slachtoffer] en/of het lachen en/of schreeuwen en/of schelden en/of joelen en/of omsingelen en/of insluiten van [slachtoffer] de gewelddadige handelingen heeft ondersteund en/althans hij, verdachte, heeft nagelaten de gewelddadige handelingen te verhinderen althans te temperen althans te beëindigen, in elk geval zich niet van de gewelddadige handelingen heeft gedistantieerd."
2.2.2. Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 6 oktober 2003 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, het Gerard Douplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen en insluiten van [slachtoffer] de gewelddadige handelingen heeft ondersteund."
2.2.3. Voor de bewijsvoering verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 7.
2.3. Vooropgesteld moet worden dat het verwijt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 141, eerste lid, Sr - ook in het licht van de eisen van art. 261 Sv - genoegzaam is omschreven in het eerste deel van de tenlastelegging. Het tweede deel van de tenlastelegging, aanvangend met "waarbij hij, verdachte", kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een omschrijving van het persoonlijk aandeel van de verdachte in het gepleegde geweld, hetgeen evenwel voor een veroordeling ter zake van art. 141, eerste lid, Sr niet nodig is. Dat neemt niet weg dat nu het Openbaar Ministerie heeft gekozen voor de tenlastelegging van dit overbodige verwijt en het Hof dit verwijt bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht moet kunnen volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
2.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan wel worden afgeleid dat door de verdachte openlijk in vereniging geweld is gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer], maar niet dat het de verdachte zelf is geweest die daarbij "door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen" de gewelddadige handelingen heeft ondersteund. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
2.5. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan "lachen en schreeuwen en schelden en joelen" en spreekt hem daarvan vrij;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 januari 2009.
Mr. Splinter-van Kan is buiten staat dit arrest te ondertekenen.