Home

Hoge Raad, 17-02-2009, BG5966, 01971/07

Hoge Raad, 17-02-2009, BG5966, 01971/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 februari 2009
Datum publicatie
17 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG5966
Formele relaties
Zaaknummer
01971/07

Inhoudsindicatie

Bewijsklachten. Aangezien de bewezenverklaring, vzv. behelzende dat verdachte het geldbedrag “te Rotterdam” voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Bewezenverklaring is voorts onvoldoende met redenen omkleed nu het Hof de verklaring van verdachte afgelegd ttz in appel, welke het Hof onaannemlijk heeft geacht, voor het bewijs heeft gebezigd.

Uitspraak

17 februari 2009

Strafkamer

nr. 01971/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 april 2007, nummer 22/002699-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 mei 2004, te Rotterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij redelijkerwijze moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."

2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

(a) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

"Ik werd benaderd door [betrokkene 1]. Ik was via een buurman met [betrokkene 1] in contact gebracht omdat [betrokkene 1] een klusje voor mij zou hebben. Ik kende [betrokkene 1] verder niet. Ik heb [betrokkene 1] toen één keer ontmoet in de sportschool in Rotterdam. [Betrokkene 1] was lid van die sportschool. [Betrokkene 1] vroeg mij een beveiligingssysteem in de sportschool aan te leggen.

Ik had met [betrokkene 1] afgesproken dat er eerst € 10.000,- overgemaakt zou worden naar de bankrekening van [betrokkene 2] en dat er daarna € 12.000,- zou worden overgemaakt naar de bankrekening.

Nadat het geld was gestort heb ik contact opgenomen met [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] zei dat de klus geannuleerd was. Ik wilde het geld terugstorten maar [betrokkene 1] wilde dat ik het op de bankrekening liet staan en ik hem het geld contant zou terugbetalen. Ik heb het geld vervolgens in vijf keer opgenomen. [Betrokkene 1] ging al die keren mee naar de bank. Ik kende de pincode die bij de bankrekening van [betrokkene 2] hoorde en ik kon aldus geld van die bankrekening halen."

(b) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:

"Op 11 mei 2004 is er een bedrag van 13.944,41 euro op rekeningnummer [001] op naam van [betrokkene 2] bijgeschreven. Ongeveer 10 dagen voor het geldbedrag op de rekening van [betrokkene 2] werd bijgeschreven, ben ik benaderd door een man die zich [betrokkene 1] noemde. [Betrokkene 1] vroeg mij om een bankrekeningnummer en hij vertelde mij dat er 10.000 euro zou worden gestort. Ik heb hem toen het bankrekeningnummer gegeven.

Uit bankafschriften van de Fortis Bank blijkt dat op 11 mei 2004 een bedrag van 13.944,41 euro op bankrekeningnummer [001] is bijgeschreven. Het geld was afkomstig van [A] B.V. [Betrokkene 1] vertelde mij dat ik het geld op moest nemen. Ik heb in een paar keer het hele bedrag opgenomen en aan [betrokkene 1] gegeven. [Betrokkene 1] en ik hebben niets op papier gezet. We hadden een mondeling contract."

(c) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:

"Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 7 mei 2004 werd te Rotterdam verduistering in dienstbetrekking door een werknemer in ons bedrijf gepleegd. Het betreft de verduistering van 13.944,41 euro op 7 mei 2004."

(d) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:

"Op 1 april 2004 diende er, in opdracht en voor rekening van onze dochtervennootschap [A] B.V. een bedrag ad € 13.944,41 betaald te worden ten gunste van [B]. Het bedrag diende overgemaakt te worden op het rekeningnummer van [B]. In plaats van het bedrag ad € 13.944,41 over te maken naar dat bankrekeningnummer werd het bedrag overgemaakt naar rekeningnummer [001], ten name van [betrokkene 2] te [plaats]."

(e) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"In april 2004 werd ik benaderd door een man. Deze man vroeg mij of ik een bankrekening kon regelen. In mei 2004 ben ik via via in contact gekomen met een Fransman. Ik heb de Fransman gevraagd of hij zijn rekening ter beschikking wilde stellen. Ik heb de Fransman verteld dat er een bedrag van 9.000 euro à 10.000 euro op zijn rekening zou worden gestort en dat hij dit bedrag van zijn rekening moest halen en aan mij moest geven. Ik sprak met de Fransman af dat hij een bedrag van 500 euro zou krijgen voor het ter beschikking stellen. Binnen een week werd er een bedrag van bijna 14.000 euro op de rekening van de Fransman gestort. Hij heeft dit bedrag vervolgens in etappes van zijn rekening gehaald. Ongeveer om de twee dagen heb ik de Fransman ontmoet, waarna hij mij steeds de bedragen overhandigde die hij even ervoor van zijn rekening had gehaald. Ik heb de Fransman gewoon gevraagd zijn bankrekening ter beschikking te stellen en heb niet gesproken over een sportschool."

(f) een fotokopie van een bankafschrift van bankrekeningnummer [001], op naam van [betrokkene 2], als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende:

"Boekdatum: 11 mei

Omschrijving: [A] B.V.

Mutatiebedrag: € 13,944,41"

2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:

"Bewijsoverweging

De verdachte heeft aangevoerd dat hij door [betrokkene 1], in diens hoedanigheid van lid van een sportschool, was benaderd voor het plaatsen van een alarminstallatie in die sportschool. Verdachte zou, in het kader van het zaken doen met voormelde [betrokkene 1], een bankrekening ter beschikking hebben gesteld.

Het hof acht die lezing van de verdachte niet aannemelijk, reeds omdat het niet voor de hand ligt om met een "lid" zaken te doen die thuis horen bij het bestuur cq bij de eigenaar van die sportschool."

3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

3.1. Het eerste middel klaagt erover dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer kan volgen dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd te Rotterdam. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed nu het Hof de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep - welke verklaring het Hof onaannemelijk heeft geacht - voor het bewijs heeft gebezigd.

3.2. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte het geldbedrag "te Rotterdam" voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het eerste middel slaagt.

3.3. Blijkens de toelichting doelt het tweede middel op een onderdeel van de hiervoor onder 2.2 onder (a) weergegeven verklaring van de verdachte, te weten:

"Ik werd benaderd door [betrokkene 1]. (...) Ik heb [betrokkene 1] toen één keer ontmoet in de sportschool in Rotterdam. [Betrokkene 1] was lid van die sportschool. [Betrokkene 1] vroeg mij een beveiligingssysteem in de sportschool aan te leggen. (...)

Nadat het geld was gestort heb ik contact opgenomen met [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] zei dat de klus geannuleerd was. Ik wilde het geld terugstorten maar [betrokkene 1] wilde dat ik het op de rekening liet staan en hem het geld contant zou terugbetalen."

3.4. Het Hof heeft dit, blijkens zijn nadere bewijsoverweging niet aannemelijk geachte onderdeel van de verklaring van de verdachte ten onrechte in de bewijsmiddelen opgenomen, aangezien de inhoud niet redengevend is voor de bewezenverklaring. Ook het tweede middel treft doel.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 februari 2009.