Home

Hoge Raad, 17-02-2009, BG7749, 07/12683

Hoge Raad, 17-02-2009, BG7749, 07/12683

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 februari 2009
Datum publicatie
17 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG7749
Formele relaties
Zaaknummer
07/12683

Inhoudsindicatie

Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437.2 Sv, genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. HR LJN AO8819 en - thans ook - art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de HR 2008, Stcrt. 147). I.c. is niet gebleken dat de raadsman een dergelijk verzoek heeft gedaan, zodat de klacht reeds om die reden niet tot cassatie kan leiden.

Uitspraak

17 februari 2009

Strafkamer

nr. 07/12683

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 2007, nummer 23-003893-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie de Geniepoort" te Alphen aan de Rijn.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat zich bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken niet de in hoger beroep overgelegde pleitnota bevindt.

2.2. Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437, tweede lid, Sv, genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. HR 25 juni 2004, LJN AO8819, NJ 2004, 465 en - thans ook - art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008, Stcrt. 147). In het onderhavige geval is niet gebleken dat de raadsman een dergelijk verzoek heeft gedaan, zodat de klacht reeds om die reden niet tot cassatie kan leiden.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.

Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 februari 2009.