Hoge Raad, 24-04-2009, BH3188, 08/01686
Hoge Raad, 24-04-2009, BH3188, 08/01686
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 april 2009
- Datum publicatie
- 24 april 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BH3188
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH3188
- Zaaknummer
- 08/01686
- Relevante informatie
- Onteigeningswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 3, Onteigeningswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 18, Onteigeningswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 42a, Onteigeningswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 52, Onteigeningswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 54h
Inhoudsindicatie
Bestemmingsplanonteigening; schadeloosstelling. Procesrecht; ontvankelijkheid cassatieberoep tegen vonnis tot vervroegde onteigening, niet betekenen van (tijdig) afgelegde verklaring als bedoeld in art. 52 lid 3 Ow. is voor herstel vatbaar vormverzuim ingeval van tijdige dagvaarding; ontvankelijkheid pachter die niet is meegedagvaard of als derde-belanghebbende tussengekomen.
Uitspraak
24 april 2009
Eerste Kamer
08/01686
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Eiseres 4],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
GEMEENTE HEERLEN,
zetelende te Heerlen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mrs. J.G. de Vries Robbé en J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1], [eiseres 2], [eiser 3] en [eiseres 4], dan wel gezamenlijk als [eiser] c.s., onderscheidenlijk als de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Gemeente heeft bij exploot van 16 juli 2007 [eiser 1], [eiseres 2] en [eiser 3] gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en ten behoeve van de realisatie van bestemmingsplan "Hoogveld" gevorderd ten name van de Gemeente vervroegd uit te spreken de onteigening van de in de dagvaarding omschreven gedeelten (grondplannummers [001], [002] en [003]) van de onroerende zaken met de kadastrale aanduiding gemeente Heerlen, nummer [A004], respectievelijk nrs. [A005] en [A006], waarvan [eiser 1], [eiseres 2] en [eiser 3] als eigenaren zijn aangewezen, en het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op € 104.267,70, althans voor elk gedaagde afzonderlijk € 34.755,90.
Bij afzonderlijk exploot van 16 juli 2007 is [eiseres 2] gedagvaard en is in verband met bovenstaand bestemmingsplan de onteigening gevorderd van de in de dagvaarding omschreven gedeelte (grondplannummer [007]) van de onroerende zaak met kadastrale aanduiding gemeente Heerlen, nummer [B001] waarvan [eiseres 2] als eigenaar is aangewezen en het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op € 56.376,--.
Bij vonnissen van 5 maart 2008 heeft de rechtbank in beide zaken de vervroegde onteigening uitgesproken, en in de eerstvermelde zaak met rolnummer 121708/HAZA 07-705 - hierna ook: zaak 705 - het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser 1], [eiseres 2] en [eiser 3] vastgesteld op € 104.267,70 (€ 34.755,90 voor elk van de gedaagden afzonderlijk), in de laatstbedoelde zaak met rolnummer 121714/HAZA 07-706 - hierna ook: zaak 706 - de schadeloosstelling voor [eiseres 2] vastgesteld op € 56.376,-- en in beide zaken drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd.
De vonnissen zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] c.s. hebben tegen de vonnissen van de rechtbank van 5 maart 2008 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot - niet-ontvankelijkverklaring van eiseres sub 2 in haar cassatieberoep van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 5 maart 2008 met nummer 121714/HAZA 07-706;
- niet-ontvankelijkverklaring van eiseres sub 4 in haar cassatieberoep;
- verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 27 februari 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van [eiseres 2] tegen het vonnis in de zaak 706
3.1 In cassatie moet worden uitgegaan van het volgende. Bij het vonnis in de zaak 706 is op 5 maart 2008 de onteigening bij vervroeging uitgesproken. De verklaring als bedoeld in art. 52 lid 3 Ow., strekkende tot het instellen van het cassatieberoep tegen dat vonnis, is op 18 maart 2008 namens [eiseres 2] afgelegd, dus binnen de in art. 52 lid 2 Ow. vermelde termijn. [Eiser] c.s. hebben de Gemeente bij exploot van 31 maart 2008, derhalve eveneens tijdig, in cassatie gedagvaard, doch daarbij niet, zoals in art. 54l lid 1 in verbinding met art. 53 lid 1 Ow. voorgeschreven, de bedoelde verklaring aan de Gemeente betekend. Van het bestaan van de verklaring is in de dagvaarding wel melding gemaakt. De verklaring is bij repliek alsnog overgelegd.
3.2 De gemeente heeft - eerst in haar schriftelijke toelichting - te kennen gegeven ervan uit te gaan dat het cassatieberoep zich niet mede uitstrekt tot vonnis 706. Dit betoog moet worden verworpen. Het niet betekenen van een (tijdig) afgelegde verklaring als bedoeld in art. 52 lid 3 is een vormverzuim dat zich leent voor herstel in een geval waarin, zoals hier, tijdig is gedagvaard. Dit zou anders zijn indien de Gemeente door de hierboven in 3.1 geschetste gang van zaken zou zijn bemoeilijkt in het verweer dat zij in het geding wil voeren. Daaromtrent is echter niets gesteld of gebleken. Het enkele feit dat een verweerder in cassatie niet reeds binnen maar eerst kort na de voor de dagvaarding in cassatie gestelde termijn heeft kunnen kennisnemen van de verklaring waarbij tegen een in een onteigeningsgeding gewezen uitspraak cassatie is ingesteld, bemoeilijkt hem niet bij het voeren van verweer tegen de in de (tijdig betekende) cassatie-dagvaarding aangevoerde middelen van cassatie (HR 13 oktober 1999, nr. 1271, NJ 1999, 770). Hetzelfde geldt in een geval als het onderhavige, waarin de verweerder weliswaar eerst bij repliek heeft kunnen kennisnemen van de verklaring, maar in de dagvaarding van het bestaan daarvan wel in kennis was gesteld.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van [eiseres 4] tegen het vonnis in de zaak 705
4.1 Het geding in eerste aanleg is gevoerd tegen eisers tot cassatie onder 1, 2 en 3 als de in het onteigeningsbesluit aangewezen eigenaren. [Eiseres 4] legt blijkens middel I aan haar cassatieberoep ten grondslag dat zij ingevolge een overeenkomst van 4 juni 1996 pachtster is van de bij het vonnis in de zaak 705 onteigende percelen, welke pachtovereenkomst op 6 juni 1996 bij de Grondkamer voor Limburg is geregistreerd, zodat zij in het onteigeningsgeding medegedagvaard had behoren te worden.
4.2 Indien het gestelde omtrent de pachtovereenkomst juist is, heeft [eiseres 4] ingevolge art. 42a Ow. aanspraak op schadeloosstelling en had haar, gelet op art. 54h, in verbinding met art. 18 lid 5 en art. 3 lid 2 Ow., de dagvaarding betekend, dan wel bij aangetekende brief toegezonden dienen te worden. [Eiseres 4] had, indien zij langs voormelde weg of anderszins bekend was geworden met het onteigeningsgeding, op de voet van art. 3 lid 2 de rechtbank kunnen verzoeken in het geding te mogen tussenkomen. Zij had ook zonder (verzoek tot) tussenkomst in het geding kunnen optreden om haar aanspraken geldend te maken. Dit alles is niet geschied.
4.3 Nu [eiseres 4] tot dusver geen partij is geweest in het onteigeningsgeding en ook niet op enigerlei andere wijze in het geding is opgetreden, kan zij niet in cassatie opkomen tegen het vonnis waarbij de vervroegde onteigening is uitgesproken. Dit sluit niet uit dat zij later alsnog als derde-belanghebbende deelneemt aan het geding tot vaststelling van de schadeloosstelling. (Vgl. HR 9 februari 2000, nr. 1272, NJ 2000, 418.) Zij is dan voorts bevoegd alsnog een voorschot op de haar toekomende schadeloosstelling te verzoeken op gelijke voet als dat haar in het vonnis houdende de vervroegde onteigening toegekend had kunnen worden.
[Eiseres 4] moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar cassatieberoep.
5. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres 4] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 5 maart 2008, zaaknummer 121708/HA ZA 07-705;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt eisers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 april 2009.