Home

Hoge Raad, 02-06-2009, BH9920, 07/11190 P

Hoge Raad, 02-06-2009, BH9920, 07/11190 P

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juni 2009
Datum publicatie
2 juni 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH9920
Formele relaties
Zaaknummer
07/11190 P

Inhoudsindicatie

Art. 6 EVRM. Onpartijdige rechter. Vooropgesteld zij dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens verdachte een vooringenomenheid koestert, althans de bij verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De -zonder enig voorbehoud gemaakte- opmerking van de Pr dat zij de verdachte aan zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie zal houden, duidt er op dat deze reeds een oordeel had gevormd over de waardering van de betrouwbaarheid van het beschikbare bewijsmateriaal voordat het oz was gesloten. Dit levert een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld.

Uitspraak

2 juni 2009

Strafkamer

nr. 07/11190 P

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 mei 2007, nummer 22/003245-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:

[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam teneinde op de bestaande ontnemingsvordering opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het Hof van het preliminair gevoerde verweer dat in eerste aanleg geen sprake is geweest van een onpartijdige rechter.

2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter heeft de betrokkene aldaar verklaard dat hij bij de politie een onjuiste verklaring heeft afgelegd omdat hij door de politie werd geïntimideerd. Vervolgens houdt het proces-verbaal het volgende in:

"De politierechter merkt op dat ze de verdachte aan zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie zal houden."

Uit het proces-verbaal blijkt dat de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting na deze opmerking van de Politierechter is voortgezet en dat de betrokkene nog verscheidene verklaringen heeft afgelegd.

2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2007 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de betrokkene onder meer het volgende aangevoerd:

"De verdediging is van mening dat bij de behandeling van de ontnemingsvordering art. 6 EVRM van toepassing is. Zie in dat verband o.a. de rechtspraak over redelijke termijn in HR 9 januari 2001, NJ 2001, 307. En dat de veroordeelde dus o.a. recht heeft op een onpartijdige rechter. In eerste aanleg is daar om de navolgende reden geen sprake van geweest. Bij de politie heeft cliënt verklaard aangegeven dat vanaf i. Ten overstaan van de politierechter heeft hij dit gemotiveerd bestreden en aangegeven dat de andere 2 personen pas in 2004 daadwerkelijk begonnen zijn.

Vervolgens staat in het p-v van de zitting op p.2 te lezen dat:

"De politierechter merkt op dat ze verdachte aan zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie zal houden."

Door deze opmerking wordt de schijn gewekt dat de politierechter in plaats van een voorlopig oordeel al een eindoordeel heeft gevormd over de lengte van de periode waarin cliënt wvv heeft genoten. Hierdoor is bij veroordeelde de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat het bij de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Dat die vrees objectief gerechtvaardigd is blijkt ook uit het feit dat de rechter bij de berekening van het wvv uiteindelijk is uitgegaan van de periode 1 mei 2003 tot en met 22 mei 2005.

Het is wel een beetje warrig want in de aanvulling op het vonnis in de ontnemingszaak wijst de rechter wel naar de verklaring van cliënt zoals afgelegd op de terechtzitting. Maar dit wordt alleen maar gedaan om de inkomsten per maand uit te rekenen en vervolgens heeft de rechter dit gemiddelde bedrag geëxtrapoleerd over een periode van 23 maanden, zijnde de periode waar cliënt bij de politie over heeft verklaard (= 1 juli 2003 tot en met 22 mei 2005).

In HR 5 oktober 2004, 02677.03, LJN AP0187 is in r.o. 3.4 (Bijlage 1) o.a. bepaald dat het in art. 423, tweede lid, Sv besloten liggende beginsel dat een verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties meebrengt dat, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de eerste rechter, tenzij door de advocaat-generaal en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd. Van een geval als hiervoor bedoeld is sprake indien zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van het gerecht dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.

Gezien het bovenstaande verzoek ik U om het vonnis van de politierechter te vernietigen en omdat cliënt dat wenst de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Rotterdam."

2.4. Het Hof heeft het verweer als volgt verworpen:

"Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat naar het oordeel van het hof het aan de politierechter is om te bepalen welke verklaring van de verdachte - de verklaring afgelegd bij de politie ofwel de verklaring afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2006 - hij het meest aannemelijk acht. De politierechter in de rechtbank te Rotterdam heeft niet, zoals de raadsman van de veroordeelde stelt, dit op voorhand aangegeven."

2.5.1. Vooropgesteld moet worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.5.2. Het behoort tot de taak van de rechter om eerst na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting met het oog op de alsdan te nemen beslissingen het beschikbare bewijsmateriaal mede uit een oogpunt van betrouwbaarheid te waarderen. De hiervoor onder 2.2 vermelde - zonder enig voorbehoud gemaakte - opmerking van de Politierechter duidt er op dat deze zich met betrekking tot voornoemde vraag reeds een oordeel had gevormd voordat het onderzoek ter terechtzitting was gesloten, en levert een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Het Hof heeft dit miskend.

2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;

verwijst de zaak naar de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam opdat de zaak op de bestaande ontnemingsvordering opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 juni 2009.