Home

Hoge Raad, 07-07-2009, BI4060, 08/00280

Hoge Raad, 07-07-2009, BI4060, 08/00280

Inhoudsindicatie

Het Hof had op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing moeten geven op een verweer t.a.v. de strafbaarheid. Een zodanige beslissing komt in de bestreden uitspraak niet voor.

Uitspraak

7 juli 2009

Strafkamer

nr. 08/00280

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 mei 2007, nummer 22/007198-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk aan Zee, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. hij op 18 maart 2006 te Zwijndrecht als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, op de weg, de Rijksweg A 16, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd;

2. hij op 18 maart 2006 te Dordrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de weg, de Rijksweg A 16, terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs meer dan één jaar verstreken was."

2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. ten aanzien van feit 1 en 2 een proces-verbaal van politie, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren:

"Op 18 maart 2006 omstreeks 02.30 uur zagen wij verbalisanten dat een motorrijtuig van het merk Alfa Romeo en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] op de rijksweg A16 in de richting van Dordrecht sneller reed dan de aldaar geldende maximum snelheid van 100 km/h (bord Al).

Hierop hebben wij de bestuurder van de Alfa Romeo een stopteken gegeven.

De bestuurder voldeed direct aan dit stopteken en kwam tot stilstand.

Ik, verbalisant, heb het rijbewijs van de bestuurder gevorderd.

De bestuurder van de Alfa Romeo kon geen geldig Nederlands rijbewijs overhandigen daar hij volgens zijn zeggen deze niet had. Hij had wel een Duits rijbewijs, maar deze had hij niet bij zich. De personalia van de verdachte bleken te zijn:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].

Hierop zijn wij samen met de verdachte naar het bureau van politie te Zwijndrecht gegaan. Op het bureau van politie zijn de benodigde formulieren opgemaakt en is verdachte [verdachte] heengezonden.

Aan verdachte [verdachte] is uitgelegd dat hij vanaf heden geen motorrijtuigen meer mocht besturen en dat als hij dat wel deed dit strafbaar was. Verdachte diende zo spoedig mogelijk het rijbewijs in te komen leveren.

Op 18 maart 2006 omstreeks 04.26 uur zagen collega's van district Dordrecht/Zwijndrechtse-Waard het bovengenoemd voertuig rijden op Rijksweg A16 in de richting van Rotterdam. Aan de bestuurder is een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed.

De bestuurder bleek wederom te zijn:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].

Hierop is verdachte aangehouden ter zake het rijden met een tot overgifte gevorderd rijbewijs.

Bij verdachte [verdachte] werd alsnog, een op zijn naam afgegeven, Duits rijbewijs aangetroffen. Verdachte [verdachte] heeft zijn Duits rijbewijs tot op heden niet laten registreren. Dit terwijl hij sinds 1 maart 1983 is ingeschreven in [plaats]. Volgens artikel 108 lid 1 onder h van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 10 Reglement Rijbewijzen had [verdachte] zijn Duits rijbewijs moeten laten registreren of had hij het moeten omwisselen voor een Nederlands exemplaar. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat verdachte [verdachte] ten tijde van de controle een motorrijtuig bestuurde zonder geldig rijbewijs."

b. ten aanzien van feit 1 een proces-verbaal van politie, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren:

"Op 18 maart 2006, omstreeks 04.25 uur, reden wij over de rijksweg A16 in de richting van Rotterdam. Ons was bekend dat van de bestuurder van een personenauto, een Alfa Romeo voorzien van het kenteken [AA-00-BB], eerder die avond in verband met een snelheidsovertreding het rijbewijs was ingevorderd. (3)

Ter hoogte van de oprit bij Zwijndrecht naar de rijksweg A16 zagen wij het hierboven genoemde voertuig rijden. Hierop zijn wij achter dit voertuig gaan rijden teneinde de bestuurder een teken tot stoppen te kunnen, geven.

Vervolgens hebben wij de bestuurder van het genoemde voertuig een teken tot stoppen gegeven waaraan hij voldeed.

Hierna hebben wij de bestuurder aangehouden terzake het rijden met een ingevorderd rijbewijs. (4)

De verdachte gaf later op te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].

Voetnoten:

3. het hof begrijpt: de overgifte van het rijbewijs eerder die avond was gevorderd.

4. het hof begrijpt: rijden terwijl de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 was gevorderd."

c. ten aanzien van feit 1 een proces-verbaal van politie, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar:

"Op 18 maart 2006, omstreeks 2:30 uur heb ik, verbalisant, gezamenlijk met mijn collega, een snelheidsovertreding geconstateerd die begaan was door verdachte [verdachte].

Het rijbewijs van [verdachte] is op die grond gevorderd. Aan de verdachte [verdachte] is uitgelegd dat het rijden met een gevorderd rijbewijs strafbaar is."

d. ten aanzien van feit 2 een afschrift basisadministratie personen van 28 april 2006:

"In de basisadministratie personen van [plaats] staat ingeschreven:

Naam: [verdachte]

Voornamen: [voornamen verdachte]

Geboren op: [geboortedatum] 1977

Adres: [a-straat 1], [plaats]

Adreshistorie:

vanaf 1 januari 2006: [a-straat 1], [plaats]

vanaf 1 maart 1983: [a-straat 1], [plaats]

Het hof verstaat, gezien ook het GBA-overzicht d.d. 9 maart 2007, dat het adres van de verdachte niet is gewijzigd."

3. Beoordeling van het vierde middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte ten aanzien van de strafbaarheid van feit 2 gevoerd verweer.

3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotitie heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:

"Feit 2: Rijden met een ongeldig rijbewijs

5) De politierechter heeft onder 2 van de bewezenverklaring voor wettig en overtuigend bewezenverklaard, dat [verdachte] op 18 maart 2006 als bestuurder van een motorrijtuig op de Rijksweg A 16 heeft gereden, terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs meer dan een jaar verstreken was. Het zou een overtreding van art. 107 tweede lid aanhef en onder b van de wegenverkeerswet 1994 zijn.

Over het hoofd wordt hierbij gezien dat volgens art. 108 aanhef en onder h van diezelfde wet art. 107 "niet van toepassing is op bestuurders van motorrijtuigen, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland .. (maar wel in Europa)... rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden, gedurende die periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sinds de datum van afgifte van dat rijbewijs tien jaren zijn verstreken." Deze recentelijk gewijzigde regeling houdt verband met het arrest van het Europees Hof van Justitie van 29 april 2004, waarin het Hof bepaalde dat bij afgifte van rijbewijzen het beginsel van wederzijdse erkenning boven het woonplaatsbeginsel gaat. De wetgeving is als gevolg daarvan aangepast. De feitelijke registratie van EU-rijbewijzen werd reeds 2003 beëindigd. Een bestuurder mag dan ook tien jaar na afgifte van een rijbewijs door een bevoegde autoriteit in een lidstaat van de EU met dat rijbewijs een motorrijtuig besturen ook al is hij in Nederland gevestigd. Omdat het rijbewijs van verdachte op 03-05-2004 afgegeven werd door een Duitse autoriteit blijft die tot 2014 geldig en mag [verdachte] in Nederland en ergens anders tot dan met dat rijbewijs motorrijtuigen besturen. Kortom [verdachte] verzoekt ook om vrijspraak van feit 2."

3.3. Ingevolge art. 107, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) dient aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.

3.4. Art. 108, eerste lid aanhef en onder h, WVW 1994 luidt als volgt:

"Artikel 107 is niet van toepassing op bestuurders van:

h. motorrijtuigen, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden, gedurende de periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sedert de datum van afgifte van dat rijbewijs tien jaren zijn verstreken dan wel, indien die periode korter is dan een jaar, gedurende een jaar vanaf het moment van vestiging van die bestuurders in Nederland."

3.5. Op het hiervoor onder 3.2 weergegeven verweer had het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, klaagt het middel daarover terecht.

4. Beoordeling van de overige middelen

Het eerste, het tweede en het derde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Voor zover het vijfde middel klaagt over de motivering van de ter zake van feit 1 opgelegde straf, kan het evenmin tot cassatie leiden. Een en ander behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde middel voor het overige geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.