Home

Hoge Raad, 16-06-2009, BI8148, 09/00588 H

Hoge Raad, 16-06-2009, BI8148, 09/00588 H

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 juni 2009
Datum publicatie
16 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BI8148
Formele relaties
Zaaknummer
09/00588 H

Inhoudsindicatie

Herziening. De uitspraak waarvan herziening (een arrest van de HR waarbij het cassatieberoep van aanvraagster is verworpen) wordt gevraagd is niet een einduitspraak houdende veroordeling i.d.z.v. art. 457.1 Sv. Het in de aanvraag gestelde behelst voorts niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden a.b.i. art. 457.1.2° Sv. De aanvraag is derhalve op 2 gronden niet-ontvankelijk.

Uitspraak

16 juni 2009

Strafkamer

nr. 09/00588 H

SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op een aanvrage tot herziening van een arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2008, nummer 00434/06, ingediend door:

[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].

1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Hoge Raad heeft in zijn arrest het cassatieberoep van de aanvraagster tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juli 2005 verworpen.

2. De aanvrage tot herziening

De Hoge Raad verstaat het door aanvraagster ingediende "verzetschrift voor herziening van de uitspraak d.d. 12 februari 2009 van de Hoge Raad der Nederlanden" als een aanvrage tot herziening. De aanvrage is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de aanvrage

3.1. De aanvrage zal niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv. De aanvrage kan derhalve niet worden ontvangen.

3.2.1. Ten overvloede geldt het volgende. Ook indien met de aanvrage bedoeld zou zijn herziening te vragen van het in kracht van gewijsde gegane arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juli 2005, waarbij het Hof de aanvraagster wegens onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, zou de aanvrage op grond van het navolgende niet kunnen worden ontvangen.

3.2.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.

3.2.3. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.

3.2.4. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.2.2 vermeld. De aanvrage zou daarom, ook indien zij betrekking zou hebben op het arrest van het Hof, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet kunnen worden ontvangen.

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 juni 2009.