Home

Hoge Raad, 05-01-2010, BK2651, 07/13469

Hoge Raad, 05-01-2010, BK2651, 07/13469

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 januari 2010
Datum publicatie
6 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK2651
Formele relaties
Zaaknummer
07/13469
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 327

Inhoudsindicatie

Art. 327 Sv. Er is niet voldaan aan het voorschrift van art. 327 Sv nu het pv tz. is opgemaakt en ondertekend door iemand die niet de zittingsgriffier was. Dat leidt niet tot cassatie. De genoemde ondertekening is zonder betekenis aangezien deze niet afkomstig is van de zittingsgriffier. Aangenomen moet worden dat de zittingsgriffier buiten staat was het pv vast te stellen en te ondertekenen. In het licht daarvan en in aanmerking genomen dat het pv wel is ondertekend door de voorzitter, ontneemt het enkele feit dat in het pv van de ontstentenis van de griffier geen melding is gedaan niet de bewijskracht aan dat pv.

Uitspraak

5 januari 2010

Strafkamer

Nr. 07/13469

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2007, nummer 20/003809-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.C.M. Asselbergs, advocaat te Bergen op Zoom, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 augustus 2007 niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend.

3.2. Art. 327 Sv luidt als volgt;

"Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld (...). Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt."

3.3. Het in het middel bedoelde proces-verbaal houdt het volgende in:

"Tegenwoordig:

Mr. B.F. de Poorter, voorzitter,

(...)

Mr. B.M. Hoekstra, griffier.

(...)

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend."

Voorts bevat het proces-verbaal een leesbare handtekening op naam van M.v/d Heijden en een onleesbare handtekening. Naar volgt uit de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11 is uit navraag bij het Hof gebleken dat de genoemde Van der Heijden "vanwege de werkdruk" van de zittingsgriffier zelf het proces-verbaal heeft uitgewerkt en ondertekend, en voorts dat de onleesbare handtekening is van de voorzitter.

3.4. Aldus is niet voldaan aan het voorschrift van art. 327 Sv. Het middel klaagt daarover terecht. Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden.

De ondertekening door M. van der Heijden is zonder betekenis aangezien deze niet afkomstig is van de zittingsgriffier. Gelet op de ingewonnen inlichtingen moet aangenomen worden dat de zittingsgriffier buiten staat was het proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen. In het licht daarvan en in aanmerking genomen dat het proces-verbaal wel is ondertekend door de voorzitter, ontneemt het enkele feit dat in het proces-verbaal van de verhindering van de griffier geen melding is gedaan niet de bewijskracht aan dat proces-verbaal.

3.5. Het middel faalt.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.