Hoge Raad, 18-05-2010, BK6942, 07/12613
Hoge Raad, 18-05-2010, BK6942, 07/12613
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 mei 2010
- Datum publicatie
- 19 mei 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BK6942
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6942
- Zaaknummer
- 07/12613
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid OM i.v.m. afwijking van OM-richtlijnen. Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat bijzondere omstandigheden van het geval het mogelijk maken af te wijken van de richtlijnen. Het Hof heeft vervolgens als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het de door de AG gegeven motivering voor de beslissing van het OM om i.c. af te wijken en tot vervolging over te gaan, toereikend heeft geacht. Dat oordeel van het Hof is niet zonder meer begrijpelijk nu op dit punt een gespecificeerd verweer is gevoerd terwijl de AG de door hem genoemde “bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak” niet heeft geconcretiseerd. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de AG en het Hof in het ongewisse hebben gelaten om welke richtlijn(en) het gaat.
Uitspraak
18 mei 2010
Strafkamer
nr. 07/12613
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 oktober 2007, nummer 22/001419-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 15 maart 2006 te Capelle aan den IJssel opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
meermalen, althans éénmaal (telkens) met kracht,
- [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens)
- heeft opgetild en/of (vervolgens)
- tegen de/een muur en/of de grond heeft gegooid, althans ten val heeft gebracht en/of (vervolgens)
- heeft geduwd
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
2.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:
"Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard en wel om de volgende redenen.
Het OM heeft in eerste aanleg een strafeis geformuleerd van 60 uur werkstraf subsidiair 30 dagen gevangenisstraf.
Volgens de richtlijnen van het OM, zou het aantal punten welke gelet op de zaak zou resulteren tussen de 7,5 en 12 zitten (...). Vertaald is dit een geldboete van tussen de € 160 en € 220, -. Gelet op het kader strafvordering van het OM dient er in beginsel wanneer een zaak onder de 20 punten zit dient er een transactie te worden aangeboden (...). In casu is aan cliënt nimmer een transactie aangeboden.
Voorts dient er volgens de eigen richtlijnen van het OM indien er sprake is geweest van schade en er in principe een transactie aangeboden kan worden eerst de regeling van eventuele schade onderzocht te worden (...). Indien de schade is geregeld, dient een korting verleend te worden op de strafmaat. Deze korting wordt zowel verleend in geval van transactie, als op de eis ter terechtzitting. De hoogte van de korting is gerelateerd aan het betreffende delict en wordt uitgedrukt in strafpunten.
In casu is er nimmer sprake geweest van schadebemiddeling, terwijl gelet op het aantal strafpunten de zaak wel middels transactie afgedaan had kunnen worden. De eventuele strafkorting kan derhalve niet worden toegepast en wel omdat men bij het Openbaar Ministerie nalatig is geweest.
Verder heeft de officier van justitie in eerste aanleg een strafeis geformuleerd welke zowel gelet op de richtlijnen en de bijgevoegde berekeningen alsmede gelet op de schaderegeling veel hoger ligt dat de strafeis conform de eigen gepubliceerde richtlijnen van het OM. Er is derhalve niet gerekwireerd overeenkomstig de richtlijnen.
Voorts staat vast dat de politierechter in eerste aanleg bij zijn beslissing omtrent de strafoplegging niet ervan [heeft] doen blijken dat het verzuim van het Openbaar Ministerie in zijn beoordeling is betrokken. Sterker nog, ook de politierechter is ruim boven de richtlijnen gaan zitten.
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (...) is het gevolg welk aan deze verzuimen verbonden dient te worden niet-ontvankelijk verklaring van het OM."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in het hoger beroep houdt in:
"De advocaat-generaal deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Het betreft een feit dat ligt in de relatiesfeer waarbij aan het slachtoffer letsel is toegebracht. Gelet op de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak is een afwijking van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie gerechtvaardigd. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - dat hij persisteert bij zijn standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de richtlijnen van het Openbaar Ministerie slechts een uitgangspunt beogen te zijn en een gemotiveerde afwijking hiervan mogelijk is op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging van de verdachte."
2.5. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, in strijd met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, aan de verdachte geen transactievoorstel is aangeboden. Voorts heeft geen schadebemiddeling plaatsgevonden, zodat de eventuele korting op de strafmaat niet kan worden toegepast. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie ter zitting van de politierechter een eis heeft geformuleerd die hoger is dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
Het hof verwerpt dit verweer, nu de richtlijnen van het Openbaar Ministerie slechts een uitgangspunt beogen te zijn en een gemotiveerde afwijking hiervan mogelijk is op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval."
2.6. Het Kader voor strafvordering, Stcrt. 2001, 28, houdt het volgende in:
"Voor iedere strafvorderingsrichtlijn gelden in principe de uitgangspunten en rekenmethoden, zoals die in dit kader beschreven staan.
(...)
De beoordeling van een strafzaak geschiedt in twee fasen. Tijdens de eerste fase bepaalt de beoordelaar aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken, gezien de gepleegde feiten en de geobjectiveerde beoordelingscriteria. De tweede fase van de beoordeling vergt het inzicht en de ervaring van de beoordelaar om te bepalen of het gevonden uitgangspunt van denken passend is in de specifieke strafzaak die ter beoordeling voorligt. Dat hierbij in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen kan worden afgeweken spreekt voor zich."
2.7. Het Hof heeft bij de beoordeling van het in het middel bedoelde verweer terecht tot uitgangspunt genomen dat bijzondere omstandigheden van het geval het mogelijk maken af te wijken van de richtlijnen.
Het Hof heeft vervolgens als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het de door de Advocaat-Generaal gegeven motivering voor de beslissing van het Openbaar Ministerie om in dit geval van de richtlijnen af te wijken en tot vervolging over te gaan, toereikend heeft geacht. Dat oordeel van het Hof is niet zonder meer begrijpelijk nu op dit punt een gespecificeerd verweer is gevoerd terwijl de Advocaat-Generaal de door hem genoemde "bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak" niet heeft geconcretiseerd.
Ten overvloede zij opgemerkt dat de Advocaat-Generaal en het Hof in het ongewisse hebben gelaten om welke richtlijn(en) het gaat.
2.8. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 mei 2010.