Home

Hoge Raad, 04-06-2010, BL0990, 08/00313

Hoge Raad, 04-06-2010, BL0990, 08/00313

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juni 2010
Datum publicatie
4 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL0990
Formele relaties
Zaaknummer
08/00313
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 279

Inhoudsindicatie

Art. 229b Gemeentewet. Rioolrecht. Kosten van baggeren en grondwatercontrole hangen meer dan zijdelings met riolering samen.

Uitspraak

Nr. 08/00313

4 juni 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 december 2007, nr. 05/00391, betreffende na te melden aanslag in het afvoerrecht riolering van de gemeente Amsterdam.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende, gebruikster van het eigendom a-straat 1 te Z, is voor het jaar 1993 een aanslag in het afvoerrecht riolering opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van de gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Inspecteur) is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 255.419,37.

Het Gerechtshof te Amsterdam heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2. Het eerste en tweede geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is op het beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) bij arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2001, nr. 36013, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. De uitspraak van laatstgenoemd hof is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 2 december 2005, nr. 39274, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het derde geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 december 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

4. Beoordeling van het middel

4.1. Het Hof diende na verwijzing te beoordelen of de in de raming van de rioleringskosten opgenomen posten 'baggerkosten' en 'grondwatercontrolekosten' niet of slechts zijdelings met de riolering samenhangen en derhalve niet als rioleringskosten hadden mogen worden aangemerkt (onderdeel 4.3.2 van het tweede verwijzingsarrest en onderdeel 3.1 van 's Hofs uitspraak).

4.2. Het Hof is ervan uitgegaan dat kostenposten niet of slechts zijdelings met de riolering samenhangen, indien zij daarmee voor minder dan 10 percent samenhangen. Hiermee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat als uitgangspunt moet worden genomen dat kostenposten slechts dan niet (geheel of ten dele) als kosten ter zake van de riolering kunnen worden aangemerkt, indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen. Dat uitgangspunt is juist (HR 31 maart 1999, nr. 33427, LJN AA2710, BNB 1999/221, onder 5.6). Voor zover de in het middel vervatte klachten van een andere opvatting uitgaan, falen zij.

4.3. Het Hof heeft (in onderdeel 5 van zijn uitspraak) geoordeeld dat, kort gezegd, de baggerkosten meer dan slechts zijdelings verband houden met de riolering. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat de in zijn uitspraak bedoelde grachten, vijvers en overige waterlopen niet alleen dienen voor de waterberging maar ook voor de afvoer in het kader van het rioleringsbeheer. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur erin is geslaagd belanghebbendes stelling te weerleggen dat het baggeren niets te maken heeft met de rioleringsfunctie van de grachten.

Dat het Hof op grond van onder andere deze vaststellingen tot het oordeel is gekomen dat de baggerkosten in grotere mate dan slechts zijdelings met de riolering samenhangen, geeft geen blijk van miskenning of verkeerde uitleg van het in 4.1 bedoelde beoordelingscriterium voor de procedure na verwijzing. Voor het overige kan dit oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, niet nader op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.

4.4. Met betrekking tot de grondwatercontrolekosten heeft het Hof (in onderdeel 5 van zijn uitspraak) geoordeeld dat ook deze kosten in grotere mate dan slechts zijdelings met de riolering samenhangen. Daartoe heeft het Hof, gelet op de verwijzingen in de onderdelen 4.8 en 4.9 van zijn uitspraak naar door de Inspecteur overgelegde stukken, kennelijk geoordeeld (i) dat door de Inspecteur aannemelijk is gemaakt dat een dalende grondwaterstand erop kan wijzen dat er een lek zit in een rioolbuis die normaal onder de grondwaterspiegel ligt maar ten gevolge van dat lek is gaan werken als drainagebuis, (ii) dat een dalende grondwaterstand derhalve een gevolg kan zijn van het niet goed functioneren van het rioolstelsel, en (iii) dat de gemeente om die reden ter controle van de grondwaterstanden een peilfilterbuizennet langs het rioolstelsel heeft aangelegd. Aldus verstaan geeft ook dit oordeel van het Hof geen blijk van miskenning of verkeerde uitleg van het in 4.1 bedoelde beoordelingscriterium voor de procedure na verwijzing. Voor het overige kan dit oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, niet nader op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.

4.5. De overige in het middel vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2010.