Hoge Raad, 19-03-2010, BL1116, 08/02690
Hoge Raad, 19-03-2010, BL1116, 08/02690
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 maart 2010
- Datum publicatie
- 19 maart 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL1116
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL1116
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9830, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/02690
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Strafvordering; geen taak voor de burgerlijke rechter bij de beoordeling of de staat in de redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het niet benoemen van een transcultureel psychiater in het kader van de zesjaarsrapportage bij een vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling (TBS) als bedoeld in art. 509o lid 4 Sv.
Uitspraak
19 maart 2010
Eerste Kamer
08/02690
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
verblijvende in de TBS-kliniek Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen,
EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, sector directie TBS),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. G. Snijders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 7 juni 2007 de Staat in kort geding gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, de Staat te bevelen om binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis uitvoering te geven aan de tussenbeslissing van 3 mei 2006 van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, middels het aanwijzen van een transcultureel psychiater die [eiser] moet gaan bezoeken en aan de Landelijke Adviescommissie Plaatsing zal rapporteren.
De Staat heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 3 augustus 2007 de Staat bevolen binnen twee weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot benoeming van een psychiater gespecialiseerd in de transculturele psychologie die [eiser] zal onderzoeken in het kader van de zesjaarsrapportage als bedoeld in art. 509o lid 4 Sv. Het meer of anders gevorderde heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter heeft de Staat hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 17 april 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt in het principale beroep tot verwerping en in het incidentele beroep tot vernietiging van het bestreden arrest, doch slechts voorzover het hof daarbij de vordering van [eiser] heeft afgewezen en tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vordering.
De advocaat van de Staat heeft bij brief van 4 februari 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Aan [eiser] is de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opgelegd. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) heeft geoordeeld dat hij voldeed aan de criteria voor plaatsing in een longstay-voorziening. Tegen de dienovereenkomstige beslissing van de minister heeft [eiser] beroep ingesteld bij de beroepscommissie van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ). Bij tussenbeslissing heeft de beroepscommissie van de RSJ de zaak aangehouden met verzoek aan de minister de LAP een nader advies te laten uitbrengen.
3.2 De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de Staat wordt bevolen uitvoering te geven aan deze tussenbeslissing door het aanwijzen van een transcultureel psychiater die hem moet onderzoeken en aan de LAP zal rapporteren. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de op dat moment bij de rechtbank Breda aanhangige vordering tot verlenging van de TBS van [eiser], de vordering aldus toegewezen dat de Staat is bevolen een psychiater gespecialiseerd in transculturele psychiatrie te benoemen die [eiser] in het kader van de zesjaarrapportage als bedoeld in art. 509o lid 4 Sv. zal onderzoeken. Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen.
De Hoge Raad behandelt eerst het incidentele beroep van de Staat, omdat dit van de verste strekking is.
3.3 Middel I betoogt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven door te oordelen dat, gelet op de beleidsvrijheid die de minister toekomt, de civiele rechter moet beoordelen of de Staat in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het niet benoemen van een transcultureel psychiater. Het middel treft doel. In het stelsel van de wet is voor de burgerlijke rechter met betrekking tot dit onderwerp geen taak weggelegd.
Het betreft hier een aanwijzing door de rechter omtrent een onderzoek dat verricht moet worden in het kader van een beroep tegen de plaatsingsbeslissing.
De voorzieningenrechter heeft deze aanwijzing betrokken op het te verrichten onderzoek in het kader van de zesjaarrapportage als bedoeld in art. 509o lid 4 Sv.
Het advies of het rapport van deskundigen als bedoeld in art. 509o lid 4 Sv. strekt tot voorlichting van de strafrechter, die om (nadere) voorlichting door een volgens hem in aanmerking komende deskundige kan vragen (art. 509s lid 2 in verbinding met art. 509m Sv.)
In dit stelsel past niet dat de burgerlijke rechter bemoeienis heeft met de aanwijzing van deskundigen of de beoordeling van de vraag welke deskundige het meest in aanmerking komt. Dit geldt tevens in een geval als het onderhavige waarin de aanwijzing omtrent het onderzoek erop gericht is dat de RSJ ten behoeve van de door hem te nemen beslissing op het beroep tegen de plaatsingsbeslissing wordt voorgelicht door een deskundige met een bepaald specialisme. Daarbij verdient opmerking dat de beroepscommissie van de RSJ de rechterlijke instantie is die in beroep over de plaatsingsbeslissing oordeelt en daarbij voorlichting door deskundigen kan verlangen, waarmee tussenkomst te dier zake van de burgerlijke rechter niet zou stroken. Aan dit een en ander kan niet afdoen dat aan de minister beleidsvrijheid toekomt, omdat dit niet wegneemt dat de strafrechter of de RSJ te dezer zake bevoegd is. Het hof heeft niet aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat de voorzieningenrechter, ondanks de bevoegdheid van de strafrechter of de RSJ, de verlangde maatregel diende te treffen vanwege daarmee verband houdende spoedeisendheid. Nu een grondslag voor ingrijpen door de burgerlijke rechter ook niet kan volgen uit de stellingen van [eiser], had hij niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn vordering. Vernietiging van het arrest van het hof kan evenwel achterwege blijven, omdat de Staat daarbij geen belang heeft, nu de vordering van [eiser] is afgewezen.
3.4 Middel II in het incidentele beroep is gericht tegen rov. 13 waarin het hof de nakosten niet heeft vastgesteld, omdat de vaststelling van kosten ingevolge art. 237 lid 3 Rv. beperkt blijft tot vóór de uitspraak gemaakte kosten. Het middel betoogt dat deze bepaling niet eraan in de weg staat dat de rechter de nakosten op voorhand begroot en, al dan niet voorwaardelijk, toewijst, en dat hiertegen ook anderszins geen beletsel bestaat.
3.5 De kostenveroordeling als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv. heeft - anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt - betrekking op zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten, en levert dus voor alle kosten een executoriale titel op. De in lid 3 bedoelde kosten zijn ten tijde van de uitspraak bekend en kunnen dus in de uitspraak worden begroot. De na de uitspraak ontstane kosten zijn uiteraard dan nog niet bekend.
Voor het geval over de hoogte daarvan bij de executie een geschil rijst, kan de rechter het bedrag van deze kosten alsnog begroten op de voet van art. 237 lid 4 Rv. Het oordeel van het hof getuigt dus niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Indien de rechter ten tijde van zijn uitspraak van oordeel is dat de nakosten zich vooraf (voorwaardelijk) laten begroten, staat het hem vrij dit te doen, doch of hij daartoe over voldoende gegevens beschikt, is een oordeel dat geheel aan de rechter die over de kosten beslist, moet worden overgelaten. Het middel faalt derhalve.
3.6 Het principale beroep kan, door het slagen van middel I in het incidentele beroep, bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale en het incidentele beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel
op 19 maart 2010.