Home

Hoge Raad, 30-03-2010, BL7813, 09/02532

Hoge Raad, 30-03-2010, BL7813, 09/02532

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 maart 2010
Datum publicatie
30 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL7813
Formele relaties
Zaaknummer
09/02532

Inhoudsindicatie

Eindhovense zedenzaak. Bewijsklacht. De bewezenverklaarde periode t.a.v. een feit kan niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. De bewezenverklaring is in dit opzicht derhalve ontoereikend gemotiveerd. Volgt terugwijzing t.a.v. feit 5 en de strafoplegging.

Uitspraak

30 maart 2010

Strafkamer

nr. S 09/02532

KM

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juni 2009, nummer 20/003445-08, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep - dat blijkens de akte van cassatie niet is gericht tegen de in die akte genoemde onderdelen van de bestreden uitspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

1.2. De raadsvrouwe en mr. I. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het vijfde middel

3.1. Het middel klaagt dat ten aanzien van feit 5 de bewezenverklaarde periode niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

3.2. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007 te Eindhoven, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1998, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte

- een maal die [slachtoffer 1] heeft bewogen om zijn, verdachtes, penis vast te pakken en vervolgens op en neer gaande bewegingen te maken (aftrekken) en

- een maal de penis van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vervolgens op en neergaande bewegingen heeft gemaakt (aftrekken)."

3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een akte van geboorte, opgemaakt te Eindhoven op 30 januari 1998 door de ambtenaar van de burgerlijke stand, voor zover inhoudende dat op [geboortedatum] 1998 te 17.00 uur in [geboorteplaats] is geboren [slachtoffer 1], zoon van [betrokkene 1].

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 21 augustus 2007 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:

"Ik kom aangifte doen van seksueel misbruik van mijn zoon [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] is 9 jaar oud. De seksuele handelingen zouden gepleegd zijn in de woning van [verdachte].

[Slachtoffer 1] kwam naar mij toe en zei tegen mij: [verdachte] heeft stoute dingen gedaan of iets stouts gedaan. Bij [slachtoffer 1] had het woord "stout" heel veel lading. Ik vroeg hem wat hij dan heeft gedaan. [Slachtoffer 1] antwoordde dat [verdachte] aan zijn piemel had gezeten. Ik vroeg hierop of dat alles was. [Slachtoffer 1] zei toen dat hij ook aan de piemel van [verdachte] had gezeten. Ik vroeg of [slachtoffer 1] naakt was, maar [slachtoffer 1] had een badjas aan en [verdachte] had ook een badjas aan. Toen dit gebeurde, logeerde [slachtoffer 1] met [betrokkene 2] bij [verdachte] in de woning."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:

"(blz. 4)

Vraag: [Slachtoffer 1], waarover kom je hier praten met mij?

Antwoord: Over [verdachte]. (...) Uh, nou dat hij pedofiel is.

Vraag: En verder?

Antwoord: Hij wil aan je piemel komen. (...) Hij vroeg aan mij wie het eerste de piemel stijf had. (...) Hij zei, niks zeggen, dat het geheim was.

Vraag: En verder?

Antwoord: Hij had gewonnen.

(blz. 5)

Vraag: Hoe vaak is dat gebeurd?

Antwoord: Eén keer.

(blz. 5-6)

Vraag: Je zei net tegen mij dat [verdachte] vroeg wie het eerste de piemel stijf had. Hoe vroeg [verdachte] dat?

Antwoord: Zullen we een spelletje doen, wie er het eerste de piemel stijf heeft.

(blz. 6)

Vraag: Wat gebeurde er toen?

Antwoord: Toen deed ik dat.

Vraag: Hoe ging dat?

Antwoord: Gewoon, hij aan mijn piemel en ik aan zijn piemel.

Vraag: Met wat was hij aan jouw piemel?

Antwoord: Met de vingers. Wijsvinger en duim.

Vraag: En met wat zat jij aan zijn piemel?

Antwoord: Met mijn vingers. Met mijn wijsvinger en duim.

Vraag: Hoe kon het dat [verdachte] aan jou piemel kon komen? Wat voor kleren had jij aan?

Antwoord: Ochtendjas.

Vraag: Welke kleren nog meer?

Antwoord: Niks meer.

Vraag: Wat voor kleren had [verdachte] aan?

Antwoord: Ook een ochtendjas.

Vraag: Wat voor kleren had [verdachte] nog meer aan?

Antwoord: Niks meer.

Vraag: Wie zat het eerst aan welke piemel?

Antwoord: Hij aan mij.

(blz. 6-7)

Vraag: Hoe was die badjas toen [verdachte] dat bij jou deed?

Antwoord: Open. (...) Dat kwam omdat [verdachte] dat vroeg.

(blz. 7)

Vraag: Hoe was de badjas van [verdachte]?

Antwoord: Ook open.

Vraag: Wie had de badjas van [verdachte] opengemaakt?

Antwoord: Hijzelf.

Vraag: Waar waren jullie toen?

Antwoord: Beneden. Op de bank in de woonkamer in [verdachtes] huis.

(...)

(blz. 14)

Vraag: Wat doe je dan met je vingers met de piemel van [verdachte]. Doe je dan met de vingers knijpen of bewegen?

Antwoord: Bewegen.

Vraag: Hoe beweeg je je vingers dan?

Antwoord: Nou zo...

Verhoorder: Zo, ik zie dat je je vingers van boven naar beneden beweegt.

Getuige: Ja.

Verhoorder: Ja, en ik zie dat je je duim en wijsvinger zo houdt. Wat zit er dan tussenin?

Antwoord: De piemel.

Vraag: Hoe deed [verdachte] dat bij jou?

Antwoord: Precies hetzelfde."

d. een proces-verbaal van authenticiteit, behorende bij het verbatim verslag van het op 29 augustus 2007 gehouden studioverhoor met [slachtoffer 1], inhoudende dat het verslag door [betrokkene 3] in opdracht van verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie regio Brabant Zuid Oost, voor Zuid Nederland aangewezen als studiobeheerder van de verhoorstudio te Eindhoven, is uitgewerkt en dat het verslag op 4 september 2007 door voornoemde verbalisant werd ontvangen en onder zijn verantwoordelijkheid, zonder zaakinhoudelijke modificatie, binnen het studiosecretariaat Eindhoven is uitgeprint.

e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2009, voor zover inhoudende:

"[Slachtoffer 1] heeft één keer bij mij gelogeerd. [Betrokkene 2] was toen ook bij mij. Ik had een bad genomen en ben daarna naar de woonkamer gegaan. [Betrokkene 2] en [slachtoffer 1] waren slechts gekleed in badjasjes."

3.4. Ten aanzien van feit 5 - dat door de verdachte is ontkend - kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, het is gepleegd

"in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007".

De bewezenverklaring is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.

3.5. Het middel slaagt.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vierde en het zesde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 maart 2010.