Home

Hoge Raad, 26-03-2010, BL8871, 09/01088

Hoge Raad, 26-03-2010, BL8871, 09/01088

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 maart 2010
Datum publicatie
26 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL8871
Formele relaties
Zaaknummer
09/01088

Inhoudsindicatie

Art. 30f AWR. Zorgvuldigheidsbeginsel bij trage aanslagregeling. Vermindering heffingsrente.

Uitspraak

Nr. 09/01088

26 maart 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 januari 2009, nr. BK-07/00273, betreffende een beschikking inzake heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een vorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is heffingsrente in rekening gebracht.

De beschikking inzake heffingsrente is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 05/7714 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 29 maart 2004 haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 ingediend door middel van een papieren aangiftebiljet. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 februari 2005 voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd in overeenstemming met de aangifte. Daarbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 206 aan heffingsrente in rekening gebracht. De heffingsrente is berekend over het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 16 februari 2005.

3.2. Het geschil voor het Hof betrof de vraag of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Tegen dat oordeel richten zich de klachten.

3.3.1. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524, BNB 2009/295, dient de inspecteur bij belastingen die bij wege van aanslag worden geheven op grond van het beleid van de Belastingdienst in beginsel binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag vast te stellen. Het zorgvuldigheidsbeginsel verzet zich er als regel tegen dat een inspecteur, in geval van overschrijding van de driemaandstermijn, meer heffingsrente in rekening brengt dan de belastingplichtige verschuldigd zou zijn als er bij het einde van deze termijn een (voorlopige) aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd. Dit is slechts anders indien en voor zover sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de Belastingdienst te wijten is.

3.3.2. Het Hof heeft het voorgaande miskend. De klachten zijn in zoverre gegrond.

3.4. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Staatssecretaris heeft zich in zijn conclusie van dupliek op het standpunt gesteld dat de heffingsrente naar aanleiding van het hiervoor genoemde arrest beperkt dient te worden. Daarom kan er in cassatie van worden uitgegaan dat geen sprake is geweest van een bijzondere omstandigheid als in 3.3.1 bedoeld. De heffingsrente dient te worden beperkt tot € 86.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof, van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de heffingsrente tot een bedrag van € 86,gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 106 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 37, derhalve in totaal € 250,

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, in overeenstemming met diens verzoek vastgesteld op € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1449.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2010.