Home

Hoge Raad, 13-07-2010, BM2452, 08/02788

Hoge Raad, 13-07-2010, BM2452, 08/02788

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2010
Datum publicatie
13 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM2452
Formele relaties
Zaaknummer
08/02788
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 342

Inhoudsindicatie

Bewijsminimum art. 342.2 Sv (unus testis, nullus testis). Zedenzaak. HR herhaalt de relevante overwegingen t.a.v. het bewijsminimum van art. 342.2 Sv uit HR LJN BK2094. De HR merkt nog op dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan dat bewijsminimum is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. I.c. is ’s Hofs kennelijke oordeel dat het bewijs dat verdachte het tlg-de heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen o.g.v. hetgeen het s.o. heeft verklaard maar dat de door haar gereleveerde f&o voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Aangezien ‘s Hofs nadere motivering betrekking heeft op de betrouwbaarheid van de verklaring van het s.o., draagt die motivering niet bij aan ’s Hofs kennelijke oordeel dat hetgeen zij heeft verklaard, voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

13 juli 2010

Strafkamer

nr. 08/02788

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 juni 2008, nummer 21/005267-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.

2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 februari 2003 tot en met 17 september 2006, in de gemeente Borne, meermalen met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het

- strelen en/of betasten en aanraken van de vagina van [slachtoffer], en/of

- zich laten aftrekken door [slachtoffer] en/of uit het laten vastpakken en/of betasten van en/of voelen aan zijn, verdachte's, (ontblote) penis door [slachtoffer], en/of

- laten kussen van zijn, verdachte's, (ontblote) penis door [slachtoffer]."

2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 december 2007, voor zover inhoudende:

"Ik heb vanaf februari 2003 tot en met 16 september 2007 samengewoond met [betrokkene 1] in [plaats]. [Betrokkene 1] was getrouwd geweest met [betrokkene 2] en had een dochter, genaamd [slachtoffer], en een zoon genaamd [betrokkene 3]. Deze kinderen woonden in genoemde periode ook bij ons in [plaats]."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"Op 13 augustus 1998 ben ik gehuwd met [betrokkene 2]. Uit dat huwelijk zijn twee kinderen geboren, namelijk een dochter genaamd [slachtoffer], die nu bijna 8 jaar oud is en een zoon, [betrokkene 3], die net 4 jaar oud is. In juni of juli 2003 ben ik van [betrokkene 2] gescheiden.

Ik was verliefd op [verdachte]. Eind februari 2003 ben ik bij [verdachte] ingetrokken met de kinderen aan de [a-straat 1] in [plaats].

Op zondag 17 september 2006, rond 19.45 uur, bracht [betrokkene 2], mijn ex-man, de kinderen terug, nadat ze het weekend bij hem waren geweest. Ik ging met beide kinderen naar de badkamer, om ze in bad te doen. [Verdachte] zat achter de computer in de woonkamer. Vanaf de plek waar hij zat, had hij zicht op de bijkeuken, waarin zich de deur naar de badkamer en de deur naar het toilet bevindt. [Betrokkene 3] was uitgekleed en moest plassen. Hij ging naar het toilet. [Slachtoffer] was ook uitgekleed en stond in de badkamer. [Betrokkene 3] kwam terug van de wc en ik zag dat hij aan zijn piemeltje zat met zijn handen. Ik zei dat hij dat niet moest doen, omdat hij nog besneden moet worden. Zijn voorhuid is te nauw. Hij heeft daar last van en heeft soms pijn bij het plassen. Ik was daarvoor al bij de huisarts geweest en wacht op een oproep van het ziekenhuis. [Betrokkene 3] zei tegen mij: "Dan doe je mij daar maar een kusje opgeven." Kennelijk had hij pijn. Ik zei tegen hem: "Dat mag niet, dat hoort niet, dat mag niemand doen." Ik hoorde dat [betrokkene 3] toen zei: "Maar dat doet [verdachte] ook." (...)

Ik heb [betrokkene 3] gedoucht en heb hem zijn tanden laten poetsen. Ondertussen ging [slachtoffer] onder de douche en bracht ik [betrokkene 3] naar bed. Vervolgens ging ik weer naar beneden en ging 10 minuten later weer naar boven met [slachtoffer], om haar in bed te stoppen. Meestal lees ik een verhaaltje voor of gaan we even wat kletsen. Ik vroeg [slachtoffer]: "Heb je gehoord wat je broertje zei?" Ik zag dat [slachtoffer] met haar ogen begon te draaien en naar beneden keek. Ik merkte daardoor aan haar dat ze ergens mee zat of dat ze het moeilijk vond om iets te vertellen. Ze zei daarna uit zichzelf: "Ja, kussen op de piemel, maar dat moet ik ook". Ik schrok daarvan en vroeg haar heel veel dingen tegelijk. Waar, hoe, door wie en wanneer vroeg ik haar. Ze zei toen: "Ja, van [verdachte] op maandag en donderdag, als jij moet werken". Ik heb [slachtoffer] later weer naar bed gebracht. Ik heb nogmaals gevraagd of ze het heel zeker wist. Ze zei toen dat het echt waar was en ze zei: "Soms wel en soms niet en als ik niet wilde hoefde het niet".

Op woensdag 20 september 2006 vertelde ik aan een kameraad, [betrokkene 4], dat er iets aan de hand was. Ik zei wat de kinderen hadden verteld en hij adviseerde mij om naar de huisarts te gaan. Diezelfde dag ben ik samen met de kinderen naar de huisarts gegaan. De huisarts is dokter [betrokkene 5] in [plaats]. Ik heb hem verteld wat de kinderen mij hadden gezegd. De huisarts vroeg wat dingen aan [slachtoffer], onder andere vroeg hij op welke dagen dat gebeurde. [Slachtoffer] zei toen meteen dat het op maandag en donderdag was. Op de vraag van de huisarts aan [slachtoffer] waar haar mama dan was, zei ze dat mama dan aan het werk was. De huisarts vroeg haar wat ze moest doen. [Slachtoffer] zei dat ze een kus op de piemel van [verdachte] moest geven."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"U vraagt mij nu of [slachtoffer] nog wat verteld heeft. [Slachtoffer] heeft mij gevraagd of de politie al met [verdachte] gepraat had. Ik heb haar uitgelegd dat de politie dat nog niet gedaan had en haar gevraagd dat als de politie dat wel zou doen en [verdachte] zou ontkennen hoe ze dan zou reageren. Ik heb haar gevraagd of ze het echt zeker wist. [Slachtoffer] zegt dan liegt hij keihard. [Slachtoffer] houdt bij hoog en laag vol dat [verdachte] keihard liegt als hij zegt dat hij niets heeft gedaan."

d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"De terzake dienende gedeelten zijn woordelijk weergegeven, de overige delen in samenvatting. De vragen van de interviewer worden aangeduid met V. en de antwoorden van betrokkene met A.

V: Jij bent vandaag gekomen om over iets te praten, waarover kom jij praten?

A: Over mijn stiefvader.

V: Over jouw stiefvader. En wat kom je daar over vertellen.

A: Hij heeft iets bij mij gedaan, wat niet mag, en ik bij hem.

V: Oké. Vertel eerst maar eens, dat hij iets bij jou heeft gedaan, wat niet mag, wat dat is.

A: Hij heeft maar een ding gedaan bij mij, wat niet mag.

V: Hij heeft maar een ding bij jou gedaan, wat niet mag. En wat is dat?

A: Hij heeft over mijn plasser geaaid.

V: Hij heeft over je plasser geaaid. Oké. En waar deed hij dat mee?

A: Gewoon met zijn blote hand.

V: Met z'n blote hand. En wat deed hij dan precies?

A: Gewoon aaien, over m'n plasser.

V: En deed ie, dat over de kleding heen, of onder de kleding?

A: Onder de kleding.

V: Onder de kleding. En wat voor gevoel gaf dat, aan jouw plasser?

A: Kriebelig.

V: Kriebelig.

A: Kriebelt.

V: En hoe lang deed ie dat, dat aaien over jouw plasser?

A: Iets van een halve minuut.

V: Waar was jij, toen hij dat deed, bij jou?

A: Gewoon in zijn huis.

V: In zijn huis. En waar staat zijn huis?

A: In [plaats].

V: In [plaats].

A: [a-straat 1].

V: Oke. En hoe heet jouw stiefvader?

A: [Verdachte].

V: Hoe vaak heeft ie dat gedaan, over jouw plasser aaien?

A: Weet ik niet meer.

V: Dat weet je niet meer. Maar is het een keer gebeurd of vaker dan een keer?

A: Vaker dan een keer.

V: Ja? En je zei, dat ie dat over jouw blote plasser heeft gedaan he? Hoe kan dat, dat je zo bloot was?

A: Hij heeft mijn broek uitgetrokken.

V: En heb jij nog iets onder jouw broek aan?

A: M'n onderbroek.

V: Onderbroek. Wat deed ie daar mee dan?

A: Deed ie ook naar beneden.

V: Deed ie de broek en de onderbroek naar beneden, of deed ie het uit of deed ie het half naar beneden of wat anders?

A: Half naar beneden.

V: Half naar beneden. En toen ie dat bij jou deed hè, stond jij toen of lag jij toen of zat jij toen of wat anders.

A: Ik zat.

V: Jij zat. En waar zat jij dan?

A: Op de bank.

V: Op de bank. En hoe kan ie er dan bij, als jij zo zit?

A: Ik zat naast hem.

V: Jij zat naast hem. Maar, als ik zo zit hè, dan krijg jij mijn broek niet half uit hoor

A: Nee.

V: Hoe ging dat dan?

A: Hij duwde mij op schoot.

V: Hij duwde jou op schoot. Ja, en toen?

A: Toen deed ie m'n broek uit.

V: Toen deed ie je broek uit. En toen?

A: Toen deed ie m'n onderbroek uit. Toen aaide ie over m'n plasser.

V: En toen ie over jouw plasser aaide he, zat je toen bij hem op schoot, of zat je naast hem of zat je ergens anders?

A: Op schoot.

V: Op schoot. En dat gaf een kriebelig gevoel heb jij gezegd.

A:Ja.

V: En dat was, dat je zei, dat [verdachte] bij jou dingen heeft gedaan, die niet mogen. En jij zei mij ook nog, dat je bij [verdachte] dingen had gedaan, die niet mogen he?

A: Ja.

V: Ja. Wat was dat dan.

A: Ik heb hem kusjes op de piemel gegeven.

V: Oké.

A: En Ik heb zo gedaan bij zijn piemel ([slachtoffer] steekt haar rechter hand in de lucht, ze maakt haar vingers krom, en maakt vervolgens een aantal keren een beweging met haar hand, en de kromme vingers, van boven naar beneden).

V: En toen kwam er soms witte vloeistof uit (het hof begrijpt de "V:" als kennelijke verschrijving, waar kennelijk een "A:" bedoeld is).

A: Ja. Je doet dat voor hè, met je hand doe je op en neer. (het hof begrijpt de "A:" als kennelijke verschrijving, waar kennelijk een "V:" bedoeld is).

V: Ja, van boven naar beneden, zo doe je dat voor hè.

A: Ja. Het geeft ook een heel raar gevoel, dan voel je de botten

V: Ja, ja. Zullen we eerst praten, over die kusjes geven?

A: Oké.

V: Of misschien is het wel beter om eerst te vragen, van, hoe vaak is dat dan gebeurd?

A: Dat weet ik niet.

V: Dat weet je niet, nee?

A: Nee.

V: Is dat een keer gebeurd, of is dat vaker gebeurd?

A: Vaker dan een keer.

V: Vaker dan een keer. En gebeurde dat op dezelfde tijden als dat ie bij jou aan je plasser wreef, of was dat weer andere keren?

A: Zelfde keren.

V: Zelfde keren. En waar begon dat dan mee, vertel dat is, als ie dat deed.

A: Dat weet ik niet.

V: Dat weet je niet. Wat moest je het allereerste doen.

A: De broek uit en de onderbroek.

V: Deed je dat bij hem?

A: Nee, dat deed ie zelf.

V: Dat deed ie zelf. En dan?

A: Dan ging ie op de bank zitten.

V: En als ie de broek en de onderbroek uittrok hè tot hoever trok ie die uit?

A: Tot de helft.

V: Tot de helft. Oké, en wat zag je dan?

A: Een piemel.

V: Een piemel. En hoe zag die piemel er uit?

A: Rond en zo lang ongeveer ([slachtoffer] houdt haar handen, ongeveer twintig centimeter uit elkaar, in verticale richting)

V: Zo lang, en nou wijs jij, doe nog eens met jouw handjes. Nee, wat je zag hoe lang ie was.

A: ([Slachtoffer] houdt haar handen wederom, ongeveer twintig centimeter uit elkaar, in verticale richting).

V: Dat vind ik altijd heel moeilijk om te schatten.

A: 5 centimeter.

V: Nee, dat is wel twintig/vijfentwintig centimeter schat ik. Ja, zo groot. Driekwart van jouw gezicht wijs jij aan.

A: Ja.

V: Ja. Die piemel, was zo groot. En welke kant, wees die piemel op?

A: Die kant ([slachtoffer] wijst met de duim, van haar rechter hand, naar, voor haar, de rechter kant).

V: En nou wijs je met je naar de regiekamer hè. Zo ([...] wijst met de duim van haar linker hand naar, voor haar de linker kant).

A: Ja, die kant op ja ([slachtoffer] wijst wederom met de duim, van haar rechter hand, naar voor haar, de rechter kant).

V: Hoe wist jij, dat je kusjes moest geven, op die piemel.

A: Dat vroeg ie.

V: Hoe vroeg ie dat dan aan jou?

A: "Durf jij ook een kusje er op te geven?"

V: En wat zei je toen?

A: Weet ik niet.

V: En toen?

A: Verder weet ik niet meer.

V: En heb je ook een kusje op de piemel gegeven?

A: Ja.

V: Ja. Hoe kwam dat, dat je dat deed?

A: Hij vroeg het.

V: En hoe vroeg ie dat?

A: "Durf je wel een kusje op mijn piemel te geven?"

V: Ja ja. En hoeveel kusjes heb je toen gegeven?

A: Een.

V: Een. En wat vond je daarvan?

A: Niet lekker.

V: Niet lekker. Nee?

A: Nee.

V: Wat vond je daar niet lekker aan?

A: Voelde heel raar.

V: Ja. Wat voelde het raar dan?

A: Ik voelde de botten, waar z'n bloed door stroomt. Vind ik een heel raar gevoel. ([slachtoffer] maakt een rillende beweging.)

V: En waar voelde je dat aan. Waar voelde je dat mee?

A: Met m'n lippen.

V: Met je lippen. Hoeveel kusjes had je erop gegeven?

A: Een.

V: Eentje. Ik had het al gevraagd, en ik wist het niet meer. En was dat een grote kus, of was dat een korte kus?

A: Een korte.

V: Een korte kus, oké. En waar gaf je die op die piemel?

A: In het midden.

V: In het midden. En toen je dat had gedaan, wat gebeurde er toen?

A: Toen ging ik weer ([slachtoffer] maakt met haar rechter hand, en de vingers gebogen, een op en neergaande beweging, van boven naar beneden.)

V: Toen ging je met je hand er aan. En hoe wist je dat, dat je dat moest doen?

A: Weet ik niet meer.

V: Heb je dat uit je zelf gedaan of zei [verdachte] dat, of deed ie het eerst voor, of wat anders.

A: Uit mezelf.

V: Uit jezelf. En hoe wist je dat zo uit jezelf dan?

A: Dat weet ik ook niet.

V: Dat weet je niet. En wat ging jij toen doen dan, uit jezelf.

A: Weet ik ook niet meer.

V: Je deed dit hè ([...] maakt met haar rechterhand een op en neer gaande beweging). En hoe deed je dat met die piemel?

A: Met de blote hand.

V: Met de blote hand. Oké, en toen maakte je op en neer gaande bewegingen hè, dat deed je zo voor. En hoe lang deed jij dat dan?

A: Iets van tien tellen?

V: Ik weet het niet, want ik was daar niet bij hè? Daarom vraag ik jou dat.

A: Tien tellen of zo.

V: En wat gebeurt er dan met die piemel?

A: Dan gaat dat lijf helemaal boven het puntje, als ik hem omhoog doe. En als het naar beneden gaat, dan wordt het bovenstuk kaal.

V: Dan wordt het bovenstuk kaal. Oké. En gebeurde er verder nog wat met die piemel?

A: Nee.

V: Nee. En wanneer stopte jij daarmee dan?

A: Dat weet ik niet.

V: Stopte je uit jezelf, of zei [verdachte], dat je mocht stoppen of...

A: Uit mezelf.

V: Of iemand anders. Uit jezelf. Je wist al niet meer hoe vaak je dit gedaan had hè?

A: Nee.

V: Nee. Wat gebeurde er nou het eerst. Welke volgorde gebeurde het eerst. Wat was het eerste wat er gebeurde?

A: M'n broek uittrekken.

V: Bij wie?

A: Bij mezelf

V: Bij jezelf. Dus, jouw broek naar beneden.

A: Ja.

V: En begrijp ik jou dan goed, dat [verdachte] eerst aan jouw plasser zat.

A: Ja.

V: En dan jij aan zijn piemel?

A: Ja.

V: Klopt dat.

A: Ja

V: Of was het andersom, want dan mag je me verbeteren hè?

A: Dat klopt.

V: Dat klopt. En altijd in die volgorde of ook wel eens anders.

A: Altijd.

V: Altijd in die volgorde. Dus dan zal ik het nog een keer herhalen. Dan zat [verdachte] eerst bij jou aan de plasser te wrijven, en daarna gaf jij een kusje op zijn piemel.

A: Ja.

V: En dan zat jij aan zijn piemel te trekken?

A:Ja.

V: En hoe kwam dat, dat jij er zo over ging praten?

A: Ik stond, en mijn broertje ging onder de douche, toen zei mijn broertje: "Mama ik heb auw aan de piemel." En toen zegt mama: "Hoe komt dat dan?" "Dat weet ik niet, wil je er een kusje op geven mama". En toen zei mama: "Hoe kom je er bij?." En toen zei mama ook nog: "Moest je dat van iemand eggen, of zo?" "Nee."

V: En toen?

A: Toen was ie klaar met douchen. En toen ging ik onder de douche. En toen deed ik mijn pyjama aan en toen mocht ik nog even op de bank zitten en toen ging ik naar bed.

V: En zijn er nog wel eens anderen, dan [verdachte], die dat bij jou hebben gedaan?

A: Nee

V: Nee.

A: Nee

V: Oké.

V: Jij hebt mij verteld, dat ie met zijn hand, aan jouw plasser zat.

A:Ja.

V: En dat dat kriebelde hè?

A:Ja.

V: En nou wou ik graag even van jou weten, waar kriebelde dat precies, bij jouw plasser?

A: In het midden

V: In het midden. En was dat in het midden aan de buitenkant of aan de binnenkant of iets anders.

A: Hoe bedoel je aan de buitenkant?

V: Nou je plasser, je kunt aan de buitenkant van je plasser zitten, maar je kunt ook aan de binnenkant van je plasser zitten met een hand of met een vinger. En dat weet ik niet, ik was daar niet bij, toen [verdachte] dat deed.

A: Het was aan de buitenkant.

V: Aan de buitenkant.

A: Je bedoelt, er in of gewoon er over.

V: Ja.

A: Er over.

V: Er over. Oké.

V: En je hebt ook helemaal in het begin verteld, dat uit die piemel wit spul kwam hè?

A: Ja, witte vloeistof.

V: Hoe zag dat er uit dan?

A: Heel wittig en een beetje kleverig.

V: En wanneer kwam dat er uit dan?

A: Als ik een paar keer zo deed ([slachtoffer] maakt met haar rechter hand, en de vingers gebogen een op en neer gaande beweging) dan kwam dat er al uit.

V: En waar bleef dat spul dan?

A: Hoe bedoel je?

V: Nou als dat er uit komt, waar kwam dat terecht dan?

A: Op [verdachte] z'n buik.

V: [verdachte] z'n buik.

A: Boven de buik.

V: En wat deed ie daarna met dat spul dan?

A: Bleef ie op de bank zitten en vroeg ie aan mij een doekje en dat deed ik ook. Ik pakte gewoon een blaadje keukenrol, en dan kon ie het zelf."

e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:

"Ik ben als leerkracht verbonden aan de [A]school te [plaats]. Ik begeleid groep 4 B. Begin dit schooljaar dus in september 2006 kwam [slachtoffer] bij mij in de groep. Op 21 september 2006 kreeg ik van de moeder van [slachtoffer] te horen dat waarschijnlijk seksueel misbruikt is door de vriend van moeder genaamd [verdachte]. Ik ben [slachtoffer] vanaf dit moment beter in de gaten gaan houden. Vanaf het moment dat ik dit te horen kreeg merkte ik aan [slachtoffer] dat ze wat aanhankelijker werd en knuffeliger. Ze pakte veel mijn hand vast en noemde me ineens juffie. Ze heeft met mij nooit gesproken wat er met haar gebeurd zou zijn. Ik weet dat [slachtoffer] door de politie in de studio is gehoord. Ik kreeg van de moeder van [slachtoffer] te horen dat ik er niet bij [slachtoffer] naar moest vragen, in elke geval tot aan het studioverhoor. Dat heb ik ook niet gedaan. Na het studioverhoor merkte ik aan [slachtoffer] dat ze af en toe wat stiller was. Het was net alsof ze een scherm naar beneden trok."

2.3.2. Het bestreden arrest houdt voorts in:

"Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

In de hierna opgenomen overwegingen wordt telkens verwezen naar pagina's van het procesverbaal, genummerd LJN PL0500/06-008014, gesloten en ondertekend op 8 januari 2007 door [verbalisant 1], brigadier van politie.

Bewijsverweren

Namens verdachte is aangevoerd dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) bij het studioverhoor weliswaar gedetailleerd heeft verklaard, maar dat ook andere verklaringen kunnen worden gevonden voor de door haar genoemde details.

Het eerste door de verdediging geschetste scenario is dat. [slachtoffer] de details kan hebben gezien. Met betrekking tot het aftrekken wordt door de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] dit gezien zou kunnen hebben bij verdachte, toen hij masturbeerde onder de douche (pagina 105).

Verdachte verklaart ook dat [slachtoffer] gezien heeft dat verdachte seks had met [slachtoffer]s' moeder (pagina 105-106). Voorts zou verdachte '18 plus' documenten op zijn computer hebben gehad, waar [slachtoffer] ook wel eens bij heeft meegekeken als verdachte achter zijn computer zat (pagina 106). Mocht [slachtoffer] de door haar beschreven details uit haar verklaringen uit eigen -ontuchtige- ervaringen putten, dan nog staat niet vast dat verdachte hierbij betrokken was, maar zou dit ook een derde zou kunnen zijn.

Een tweede scenario zou kunnen zijn dat [slachtoffer] de details heeft van derden die wel dergelijke -ontuchtige- ervaringen hebben. Gedoeld wordt op de kinderen van [betrokkene 7] (de tante van [slachtoffer]), die in het verleden slachtoffer zouden kunnen zijn geweest van incest.

Tenslotte wordt namens verdachte aangevoerd dat de ervaringen van [slachtoffer] haar ook 'aangepraat' zouden kunnen zijn. Immers, de (biologische) vader van [slachtoffer] en haar moeder waren nader tot elkaar gekomen, ten koste van verdachtes relatie met de moeder van [slachtoffer].

Dit zou gesteund worden door het feit dat de gedragsveranderingen, zoals geconstateerd door de basisschoollerares van [slachtoffer] (pagina 88-89), pas later optraden, te weten na het afleggen van het studioverhoor.

Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hieromtrent het volgende.

De verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer] zijn zeer gedetailleerd en passen niet bij een meisje van acht jaar oud (ten tijde van het studioverhoor, d.d. 17 oktober 2006). [slachtoffer] verklaart dat zij bij het vasthouden van de penis van verdachte 'de botten voelde waar het bloed door stroomt (pagina 49). Over het aftrekken van verdachte verklaart ze: 'dan gaat het lijf helemaal boven het puntje, als ik hem omhoog doe. En als het naar beneden gaat, dan wordt het bovenstuk kaal' (pagina 50). Als [slachtoffer] enige tijd de aftrekkende beweging maakte, kwam er 'witte vloeistof' uit de penis van verdachte, welke ('heel wittig en een beetje kleverig') was (pagina 52).

Dat [slachtoffer] deze beschrijvingen geeft op basis van wat zij gezien zou hebben van verdachte (het aftrekken onder de douche, of de seks tussen verdachte en [slachtoffer]s' moeder), acht het hof onaannemelijk. [Slachtoffer] verklaart, zoals hiervoor is weergegeven, dat wat uit verdachtes penis kwam, witte vloeistof ('heel wittig en een beetje kleverig) was. Ook verklaart [slachtoffer] wat ze voelde toen zij de penis van verdachte vasthield ('ik voelde de botten waar zijn bloed doorstroomt): Dat zij het hier over de penis van verdachte heeft, blijkt onder meer uit de verklaringen van [slachtoffer] dat het witte spul "Op [verdachte] zijn buik' kwam (pagina 52).

Voor de stelling dat [slachtoffer] de details zou hebben van de kinderen van [betrokkene 7], kan geen steun worden gevonden in andere stukken uit het dossier.

Het door de verdediging gevoerde verweer dat niet uit te sluiten valt dat de verklaringen van [slachtoffer] haar zijn 'aangepraat', is, naar het oordeel van het hof onaannemelijk, mede bezien de gedetailleerdheid en consistentie van haar verklaringen. De posterioriteit van de gedragsveranderingen bij [slachtoffer] zijn naar het oordeel van het hof, mede gezien de impact die een studioverhoor heeft en de nodige spanningen binnen het gezin, geen reden om aan de juistheid van haar verklaringen te twijfelen. Bovendien zijn de gedragsveranderingen niet van dien aard ([slachtoffer] zou onder meer 'knuffeliger' en aanhankelijker zijn) dat daaruit ondubbelzinnig conclusies kunnen worden getrokken.

Er zijn derhalve geen redenen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen. Bovendien slaat het hof acht op de gebleken omstandigheid dat verdachte bepaald onvoldoende de grenzen van zijn eigen seksualiteit voor ogen heeft gehouden. Het hof wijst op het masturberen in een niet afgesloten ruimte, het overlopen worden bij het hebben van seks met zijn partner, en het niet strikt ontoegankelijk maken voor [slachtoffer] van zijn pornografisch materiaal."

2.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).

Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.

2.5. In de onderhavige zaak is het kennelijke oordeel van het Hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard maar dat de door haar gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Aangezien de nadere motivering van het Hof betrekking heeft op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], draagt die motivering niet bij aan het kennelijke oordeel van het Hof dat hetgeen zij heeft verklaard, voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.

2.6. Het middel is terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 juli 2010.