Hoge Raad, 13-08-2010, BN3865, 09/04543
Hoge Raad, 13-08-2010, BN3865, 09/04543
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2010
- Datum publicatie
- 13 augustus 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BN3865
- Zaaknummer
- 09/04543
Inhoudsindicatie
Compromis over WOZ waarde. Rechter moet motiveren welke bijzondere omstandigheden een proceskostenvergoeding op basis van artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht rechtvaardigen.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 09/04543
13 augustus 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave te Grave (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 oktober 2009, nr. 07/00434, betreffende een ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Grave bij uitspraak de waarde gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Hertogenbosch (nr. AWB 06/1385) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De beschikking en de aanslagen hebben betrekking op twee woningen, die door de heffingsambtenaar op grond van het bepaalde in artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) als één onroerende zaak zijn aangemerkt.
3.2. Voor het Hof waren aanvankelijk zowel de objectafbakening als - subsidiair - de vastgestelde waarde van deze woningen in geschil. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat partijen aldaar te kennen hebben gegeven dat zij het geschil wensen te beperken tot de vastgestelde waarde. Verder blijkt uit het genoemde proces-verbaal en de uitspraak van het Hof dat partijen hebben besloten dit geschil te beslechten met een compromis, inhoudende dat de vastgestelde waarde moet worden verminderd tot € 380.000. Nu de objectafbakening voor het onderhavige tijdvak tussen partijen niet langer in geschil was, heeft deze waarde kennelijk betrekking op het object zoals dat bij de bestreden beschikking door de heffingsambtenaar was afgebakend, derhalve op de twee woningen tezamen.
Voor zover de eerste klacht inhoudt dat onduidelijk is waarop de overeengekomen waarde betrekking heeft, mist zij daarom feitelijke grondslag.
Voor zover de eerste klacht inhoudt dat onduidelijk is hoe de overeengekomen waarde verdeeld moet worden over de beide woningen, faalt zij eveneens, aangezien een dergelijke specificatie niet vereist is om een rechtsgeldig compromis te sluiten over de waardering van een samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet WOZ.
3.3. Het Hof heeft in zijn uitspraak wel een overweging gewijd aan de objectafbakening. Nu de objectafbakening niet langer in geschil was, is deze overweging echter niet dragend voor de beslissing van het Hof, waarbij de vastgestelde waarde in overeenstemming met het compromis is verlaagd, en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig is verminderd.
Voor zover de eerste klacht zich tegen deze overweging richt, faalt zij daarom wegens gebrek aan belang.
3.4. Het Hof heeft, kennelijk met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de proceskostenveroordeling vastgesteld op een bedrag dat hoger is dan hetgeen voortvloeit uit toepassing van de in lid 1 van voormeld artikel bedoelde tarieven. In een dergelijk geval dient de rechter te motiveren welke bijzondere omstandigheden deze hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Nu een dergelijke motivering ontbreekt, slaagt de tweede klacht.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2010.