Hoge Raad, 14-02-2012, BU2903, 10/01655
Hoge Raad, 14-02-2012, BU2903, 10/01655
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 februari 2012
- Datum publicatie
- 14 februari 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BU2903
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU2903
- Zaaknummer
- 10/01655
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 315, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 328, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 331, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 415
Inhoudsindicatie
1. (Voorwaardelijk) verzoek. 2. Verlenging proeftijd. Ad 1. Een verzoek a.b.i. art. 328 jo. 331 en 415 Sv moet stelling, duidelijk en (voldoende) onderbouwd zijn. Het verzoek van de rm voldoet niet aan die eisen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat dit verzoek geen beslissing behoefde om toepassing te geven aan art. 315 Sv is niet onbegrijpelijk. Ad 2. Een beslissing tot verlenging van de proeftijd i.d.z.v. art. 14f.1 Sr kan slechts gedurende de proeftijd worden gegeven. Blijkens het UJD moet het ervoor worden gehouden dat de proeftijd t.t.v. de bestreden uitspraak was geëindigd. HR vernietigt de bestreden uitspraak op dit punt.
Uitspraak
14 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01655
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 maart 2010, nummer 23/002552-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en wat betreft de beslissing tot verlenging van de proeftijd van een bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001 voorwaardelijk opgelegde straf, vermindering van de opgelegde straf en verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd een beslissing te geven op een (voorwaardelijk gedaan) verzoek van de verdediging.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 februari 2004 te Amsterdam gegevensdragers, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten 33 videobanden, zijnde gegevensdragers in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht en welke gegevensdragers telkens afbeeldingen bevatten van seksuele gedragingen, welke seksuele gedragingen onder meer bestonden uit het betasten en/of likken van geslachtsdelen en/of zichzelf of anderen bevredigen (masturberen) en/of met een of meer vinger(s) penetreren in de anus en/of pijpen en/of vaginaal en/of anaal penetreren en/of inbrengen van een voorwerp in de anus, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een of meer personen die kennelijk die leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken, in het bezit heeft gehad."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"6. Een proces-verbaal van 22 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (hofmap - bijbehorende stukken). Dit proces-verbaal houdt in de bevindingen van verbalisant, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van het verzoek van de advocaat-generaal heb ik nader onderzoek verricht naar de fabricatiedatum van de onder de [verdachte] in zijn woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam in beslaggenomen videocassettes. Naar de cassettes waarbij een merk zichtbaar is, is nader onderzoek gedaan. Onder de videocassettes bevinden zich twee cassettes waarop het merk Fuji vermeld staat. Deze cassettes zijn voorzien van groene stickers met de nummers 5 en 22. Op 11 februari 2010 heb ik telefonisch contact gehad met [betrokkene 1], werkzaam bij Fujifilm Nederland. [Betrokkene 1] heeft binnen Fujifilm navraag gedaan naar de fabricatiedatum van de videocassettes. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de twee videocassettes onder bovengenoemd nummer zijn gefabriceerd in januari 2002."
2.2.3. In het bestreden arrest heeft het Hof voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de verdachte wel wist dat er in de kruipruimte onder zijn woning een groot aantal videobanden lagen - die daar immers door verdachte zelf zijn neergelegd - doch dat hij niet wist dat er ook een doos met videobanden met daarop kinderporno. De opzet van de verdachte kan daarom niet bewezen worden zodat de verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer dat in de regel ervan moet worden uitgegaan dat de bewoner weet wat zich in zijn woning bevindt. Dit geldt in deze zaak temeer daar de ruimte waar de videobanden met kinderporno zijn aangetroffen een kruipruimte betreft en, om deze te bereiken, eerst een zeil moet worden weggenomen en een luik moet worden geopend.
De verdachte heeft nog aangevoerd dat een mogelijkheid zou zijn dat de banden deel uit maakten van en aantal banden die de verdachte in 2000 van de politie heeft teruggekregen. Uit nader onderzoek met betrekking tot de inbeslaggenomen videobanden, blijkens een proces-verbaal van relaas van verbalisante [verbalisant 1] d.d. 22 februari 2010, blijkt dat een tweetal van die banden van het merk Fuji zijn gefabriceerd in januari 2002. Het hof acht de stelling van de verdachte dan ook niet aannemelijk geworden en verwerpt dit verweer."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2010 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt in:
"85. Met betrekking tot het onderzoek naar de Fuji-tapes wordt opgemerkt dat ook aan die bevindingen niet al te veel waarde mag worden gehecht. Uit het proces-verbaal van relaas d.d. 22 februari 2010 blijkt dat er telefonisch contact is geweest met een medewerker van Fuji, die stelt dat de banden in 2002 zijn gefabriceerd. Wat voor onderzoek er is verricht blijkt niet uit het proces-verbaal."
2.3.2. Dat proces-verbaal houdt voorts het volgende in:
"De raadsman doet subsidiair het verzoek de zaak aan te houden voor nader onderzoek omtrent de reden van wetenschap met betrekking tot de fabricagedatum van de Fuji-band indien daaraan een bewijsrol wordt gegeven."
2.4. Een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv moet stellig, duidelijk en (voldoende) onderbouwd zijn. Het verzoek van de raadsman "de zaak aan te houden voor nader onderzoek omtrent de reden van wetenschap met betrekking tot de fabricagedatum van de Fuji-band" voldoet niet aan die eisen. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat zonder nadere toelichting niet aanstonds duidelijk is op grond waarvan nader onderzoek naar de reden van wetenschap van de in het onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddel vermelde verbalisant (dan wel naar de bevindingen van de in diens relaas vermelde medewerker van Fujifilm) noodzakelijk is en wat dat onderzoek zou dienen te behelzen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat het door de raadsman verwoorde subsidiair verzoek geen beslissing behoefde om toepassing te geven aan art. 315 Sv, is niet onbegrijpelijk, zodat geen sprake is van een met nietigheid bedreigd verzuim.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf heeft verlengd, aangezien deze proeftijd reeds was verstreken.
3.2. De bestreden uitspraak luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001, parketnummer 23-002129-00, van oordeel dat, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, geen termen aanwezig zijn de vordering toe te wijzen, maar zal de bij dat arrest vastgestelde proeftijd verlengen met een jaar.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging de voorwaardelijk niet ten uitvoergelegde gevangenisstraf zoals vermeld in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001 met parketnummer 23-002129-00.
Verlengt de proeftijd van de voorwaardelijk niet ten uitvoergelegde gevangenisstraf zoals vermeld in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001 met parketnummer 23-002129-00 met een termijn van 1 (een) jaar."
3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'uittreksel Justitiële Documentatie' van 19 februari 2010, inhoudende, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"Gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken Instantie/zaaknr. Ressortsparket Amsterdam 23-002129-00) Rechtsmiddel van 13-125049-99)
Datum beslissing12 januari 2001 Gerechtshof Amsterdam
(...)
Feit 1, feit 224 maanden Gevangenisstraf waarvan 6 Maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 Jaren, volledig tenuitvoergelegd bij 13-125222-03
Einde proeftijd: 07 mei 2004
Einde Proeftijd: 7 mei 2004"
3.4. Gelet op hetgeen in het hiervoor genoemde 'uittreksel Justitiële Documentatie' is vermeld, moet het ervoor worden gehouden dat de proeftijd ten tijde van de bestreden uitspraak van 22 maart 2010 was geëindigd. Aangezien een beslissing tot verlenging van de proeftijd in de zin van art. 14f, eerste lid, Sr slechts gedurende de proeftijd gegeven kan worden, is het middel terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het zesde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en twee weken beloopt;
vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de beslissing tot verlenging van de proeftijd van de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 maart 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 14 februari 2012.