Hoge Raad, 09-03-2012, BV8165, 10/03639
Hoge Raad, 09-03-2012, BV8165, 10/03639
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 maart 2012
- Datum publicatie
- 9 maart 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BV8165
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0554, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 10/03639
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 27h, lid 5, AWR. Schorsende werking hoger beroep.
Uitspraak
9 maart 2012
nr. 10/03639
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juli 2010, nr. BK-08/00069, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze voorlopige aanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te 's-Gravenhage.
Nadien heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar, bij welke uitspraak de aanslag is verminderd.
De Rechtbank (nr. AWB 07/7573 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen 1 tot en met 4 slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 10/03641 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad. Middel 5 behoeft in verband hiermee geen behandeling.
3.2. Middel 6 bestrijdt 's Hofs oordeel dat de beslissingen van de Rechtbank inzake het griffierecht en de proceskosten onder de schorsende werking van het bepaalde in artikel 27h, lid 5, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) vallen. Het middel faalt, omdat artikel 27h, lid 5, van de Wet bepaalt dat in geval van hoger beroep de werking van een uitspraak wordt opgeschort totdat op dat beroep onherroepelijk is beslist. Dit heeft ook betrekking op de in die uitspraak vervatte beslissingen inzake het griffierecht en de proceskosten. Middel 7, dat voortbouwt op middel 6, faalt derhalve eveneens.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.