Home

Hoge Raad, 11-05-2012, BW5409, 11/03010

Hoge Raad, 11-05-2012, BW5409, 11/03010

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 mei 2012
Datum publicatie
11 mei 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BW5409
Formele relaties
Zaaknummer
11/03010

Inhoudsindicatie

Art. 13, 30j en 65 AWR. Art. 3:4 Awb. Opleggen van een nadere voorlopige aanslag tot een negatief bedrag is mogelijk. Keuze is aan inspecteur. Rentenadeel dat door deze keuze ontstaat moet worden vergoed op grond van het evenredigheidsbeginsel. Art. 6:2, letter b, Awb. Bezwaar mogelijk wegens het niet tijdig bij beschikking vergoeden van heffingsrente. Art. 6:12, lid 1 Awb, (tekst tot 1 oktober 2009). Een dergelijk bezwaar is eerst onredelijk laat als het meer dan 6 weken na de definitieve aanslag is ingediend.

Geen proceskostenvergoeding: belanghebbende verricht namens praktijk-B.V. zelf de proceshandelingen.

Uitspraak

11 mei 2012

nr. 11/03010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 mei 2011, nrs. BK-10/00401 en 10/00402, betreffende vergoeding van heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2006 en 2007 voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De voorlopige aanslag voor het jaar 2006 is op 29 juni 2007 ambtshalve verminderd en de voorlopige aanslag voor het jaar 2007 op 27 juni 2008. Bij deze ambtshalve verleende verminderingen is geen heffingsrente vergoed. De hiertegen gerichte bezwaren zijn bij uitspraken van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nrs. AWB 09/7186 IB/PVV en AWB 09/7185 IB/PVV) heeft de tegen deze uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2006 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 opgelegd van € 20.100 (hierna: de voorlopige aanslag 2006). Daarbij is geen heffingsrente in rekening gebracht.

3.1.3. De Inspecteur heeft met dagtekening 29 juni 2007 de voorlopige aanslag 2006 ambtshalve verminderd. Bij die gelegenheid heeft de Inspecteur geen heffingsrente vergoed. Wel is in samenhang met de vermindering van de voorlopige aanslag aan belanghebbende invorderingsrente vergoed over de periode 1 januari 2007 tot en met 29 juni 2007.

3.1.4. Voorts is aan belanghebbende met dagtekening 31 januari 2007 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 opgelegd van € 19.976 (hierna: de voorlopige aanslag 2007). Daarbij is geen heffingsrente in rekening gebracht.

3.1.5. De Inspecteur heeft met dagtekening 27 juni 2008 de voorlopige aanslag 2007 ambtshalve verminderd. Bij die gelegenheid heeft de Inspecteur geen heffingsrente vergoed. Wel is in samenhang met de vermindering van de voorlopige aanslag aan belanghebbende invorderingsrente vergoed over de periode 1 januari 2008 tot en met 27 juni 2008.

3.1.6. Bij brief van 31 juli 2009 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. In dit bezwaarschrift stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Inspecteur voor de jaren 2006 en 2007 een tweede voorlopige aanslag had moeten opleggen, zodat ook rente zou zijn vergoed over het tweede halfjaar van 2006 respectievelijk 2007.

3.1.7. De Inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

3.2. Voor het Hof was in geschil of bezwaar openstaat tegen het achterwege blijven van de door belanghebbende gewenste rentevergoeding, en zo ja, of de Inspecteur deze vergoeding terecht achterwege heeft gelaten.

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat tegen "beschikkingen tot ambtshalve vermindering" geen rechtsmiddelen openstaan, en dat de Inspecteur de bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.3.2. De hiertegen gerichte klachten slagen op de gronden vermeld in de onderdelen 3.4.3 tot en met 3.4.5 van het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011, nr. 10/02166, LJN BP3068, BNB 2012/72.

3.3.3. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven.

3.3.5. Verwijzing moet volgen. Gelet op hetgeen is overwogen in het hiervoor genoemde arrest van 28 oktober 2011 zal het verwijzingshof in ieder geval de vraag moeten beantwoorden of tijdig bezwaar is gemaakt. Door het verwijzingshof dient derhalve te worden onderzocht wanneer voor de jaren 2006 en 2007 definitieve aanslagen zijn opgelegd en of belanghebbende uiterlijk zes weken na het vaststellen van de desbetreffende definitieve aanslag is opgekomen tegen het achterwege blijven van vergoeding van heffingsrente.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten aangezien geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand. De proceshandelingen zijn namelijk namens A Holding B.V. door belanghebbende zelf verricht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012.