Hoge Raad, 17-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2903, 16/05311
Hoge Raad, 17-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2903, 16/05311
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 november 2017
- Datum publicatie
- 17 november 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:2903
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:943, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:3256, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 16/05311
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Vervolg op HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2906, NJ 2015/414. Vraag of gratificatie meetelt voor bepaling pensioengrondslag. Niet kenbaar behandeld argument.
Uitspraak
17 november 2017
Eerste Kamer
16/05311
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STADSTOEZICHT ALMELO B.V.,
gevestigd te Almelo,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.P.J.L. Tjittes, thans mr. J.W. de Jong,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Stadstoezicht en [verweerder].
1 Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. zijn arrest in de zaak 14/03056, ECLI:NL:HR:2015:2906, NJ 2015/414 van 2 oktober 2015;
b. het arrest in de zaak 200.183.992/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 juli 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Stadstoezicht beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
3 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad verwijst voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, naar rov. 3.1 van zijn hiervoor onder 1 genoemde arrest van 2 oktober 2015.
Het onderhavige geding betreft de vraag of [verweerder] aanspraak heeft op vaststelling van zijn FPU- en pensioenaanspraken met inachtneming van door Stadstoezicht aan hem toegekende gratificaties en nabetalingen.
Samengevat en voor zover voor dit tweede cassatieberoep van belang heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de FPU-aanspraken en pensioenaanspraken van [verweerder] mede met inachtneming van de gratificaties en nabetalingen moeten worden vastgesteld, en heeft zij Stadstoezicht veroordeeld de aldus vastgestelde aanspraken uit te keren.
Na cassatie en verwijzing heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In rov. 2.5 heeft het – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat Stadstoezicht pensioenpremie had moeten afdragen over de gratificaties en dat zij is gehouden tot vergoeding van de schade die [verweerder] lijdt doordat die afdracht niet heeft plaatsgevonden. In rov. 2.8-2.10 heeft het hof overwogen, samengevat, dat het vonnis van de rechtbank in verband met grief 3 niet (meer) juist is voor zover daarin is overwogen dat Stadstoezicht de gestelde schade niet heeft betwist, dat het hof echter zonder deskundige voorlichting niet kan vaststellen welk concreet bedrag Stadstoezicht dient uit te keren, dat ook geen concreet schadebedrag is toegewezen of gevorderd en dat het ten dele slagen van grief 3 derhalve niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis.
Onderdeel 1 van het middel klaagt over onbegrijpelijkheid van het oordeel dat grief 3 niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Het betoogt onder meer dat in het oordeel van het hof ligt besloten dat, anders dan Stadstoezicht in grief 3 had bepleit, de schade moet worden vastgesteld zonder acht te slaan op eventuele verminderingen van de herplaatsings-toelage en de WAO-uitkering van [verweerder].
Deze klacht slaagt. Het door het hof bekrachtigde dictum van het vonnis van de rechtbank laat geen andere lezing toe dan dat Stadstoezicht is veroordeeld tot uitkering van FPU- respectievelijk pensioenaanspraken waarvan de opbouw (mede) berust op de gratificaties en nabetalingen in de periode tot 1 maart 2004. In grief 3 had Stadstoezicht echter voor het hof betoogd dat afdracht van pensioenpremie over de aanvullende gratificaties zou hebben geleid tot verlaging dan wel beëindiging van de WAO-uitkering en herplaatsingstoelage van [verweerder], en dat hierop acht dient te worden geslagen bij de vaststelling van de geleden schade. Het hof kon niet komen tot een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank zonder dit argument kenbaar in zijn oordeel te betrekken.
Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.