Hoge Raad, 27-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2193, 17/01613
Hoge Raad, 27-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2193, 17/01613
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 november 2018
- Datum publicatie
- 27 november 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:2193
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1335
- Zaaknummer
- 17/01613
Inhoudsindicatie
Snelheidsovertreding begaan door onbekend gebleven bestuurder van personenauto waarvan verdachte eigenaar is, art. 62 jo. bord A1 RVV 1990 jo. 181.1 WVW 1994. Cautieverzuim bij aanvang onderzoek ttz., art. 273.2 Sv. Heeft omstandigheid dat voorzitter Hof op latere tz. (waarop onderzoek opnieuw is aangevangen) verdachte niet heeft medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is, terwijl verdachte niet werd bijgestaan door raadsman maar zijn verklaring niet bij bewijsvoering is betrokken, nietigheid onderzoek ttz. tot gevolg? Ex art. 273.2 Sv dient voorzitter bij aanvang onderzoek ttz. verdachte mede te delen dat hij niet verplicht is tot antwoorden. Dit voorschrift beoogt verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. Genoemde mededeling dient o.g.v. art. 326.1 Sv in p-v ttz. te worden opgenomen. Op het niet-naleven van het voorschrift van art. 273.2 Sv is in de wet niet uitdrukkelijk de nietigheid van het onderzoek ttz. gesteld. Niettemin brengt de strekking van dat voorschrift mee dat het niet in acht nemen van die bepaling nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak tot gevolg heeft, te weten in het geval dat verdachte door het begane verzuim redelijkerwijs in zijn verdediging is geschaad (vgl. ECLI:NL:HR:1981:AC3210). P-v tz. in h.b. (vijfde tz. in h.b.) houdt niet in dat verdachte, die niet van rechtsbijstand was voorzien, is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht, terwijl evenmin blijkt dat onderzoek ttz. is hervat in stand waarin het zich bevond. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat onderzoek ttz. opnieuw is aangevangen en dat op die tz. voorschrift van art. 273.2 Sv niet in acht is genomen. Dit behoeft echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden omdat verdachte door dat verzuim redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. Hof heeft immers de op die tz. afgelegde verklaring van verdachte noch bij bewijsvoering noch anderszins ten nadele van verdachte bij zijn beslissing betrokken. Volgt verwerping.
Uitspraak
27 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/01613
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2016, nummer 21/002165-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het middel
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is nu de voorzitter van het Hof ten onrechte op de terechtzitting van 21 december 2016 heeft verzuimd aan de verdachte mede te delen dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), gekentekend [AA-00-AA] , op 13 oktober 2012 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord Al van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 158 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen eigenaar of houder, als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was."
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal van de politie Dienst Operationele Samenwerking, Korps Landelijke Politiediensten, opgemaakt door [verbalisant], BOA van de Domein Generieke Opsporing, gedateerd 14 februari 2014, met de bijbehorende bijlagen, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik stelde na onderzoek vast dat een persoon een feit pleegde dat is gecodeerd als feitnummer VM 060 en dat als volgt omschreven is:
overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom, met een overschrijding van 55 km per uur tot 60 km per uur (verkeersbord A1).
Overtredingsgegevens:
Datum : 13 oktober 2012
Omstreeks : 02:50 uur
Plaats : Vinkeveen
Gemeente : De Ronde Venen
Locatie : Trajectcontrole A2
Buiten een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg : Autosnelweg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Richting van : Amsterdam
Richting naar : Utrecht
Voertuig : Personenauto
Merk/type : Audi
Kenteken : [AA-00-AA]
Deze overtreding werd langs elektronische weg geconstateerd en vastgelegd. Door mij is waargenomen hetgeen langs elektronische weg is geconstateerd en vastgelegd.
De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 164 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 159 km per uur.
Toegestane snelheid: 100 km per uur.
Overschrijding met: 59 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-Generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met het bekeuren op kenteken.
Volgens de opgave van de Rijksdienst voor het wegverkeer dan wel uit een ingesteld nader onderzoek bleek het motorvoertuig toe te behoren aan:
Eigenaar
Naam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum]1975
Adres : [a-straat 1]
Postcode/woonplaats : [plaats]
Datum RDW-bevraging : 15 oktober 2012
Deel II : 8 augustus 2012."
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer het volgende overwogen:
"Het gaat om een forse snelheidsovertreding door een onbekend gebleven bestuurder. Er is 59 kilometer per uur harder gereden dan toegestaan. Bij de kantonrechter heeft verdachte verklaard dat een vriend de auto zou hebben bestuurd en hier ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn echtgenote de bestuurder is geweest. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan wie de bestuurder is geweest. Verdachte blijft echter als kentekenhouder verantwoordelijk voor een met de auto begane overtreding."
Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.
Art. 273, tweede lid, Sv luidt:
"De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is."
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Op grond van art. 273, tweede lid, Sv dient de voorzitter bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de verdachte mede te delen dat hij niet verplicht is tot antwoorden. Dit voorschrift beoogt de verdachte te behoeden tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. De genoemde mededeling dient op grond van art. 326, eerste lid, Sv in het proces-verbaal van de terechtzitting te worden opgenomen.
Op het niet-naleven van het voorschrift van art. 273, tweede lid, Sv dat bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de voorzitter de verdachte mededeelt dat de verdachte niet verplicht is tot antwoorden, is in de wet niet uitdrukkelijk de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting gesteld. Niettemin brengt de strekking van dat voorschrift mee dat het niet in acht nemen van die bepaling de nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak tot gevolg heeft, te weten in het geval dat de verdachte door het begane verzuim redelijkerwijs in zijn verdediging is geschaad. (Vgl. HR 13 oktober 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC3210.)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2016 houdt niet in dat de verdachte, die niet van rechtsbijstand was voorzien, daar is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Evenmin blijkt uit dat proces-verbaal dat het onderzoek ter terechtzitting is hervat in de stand waarin het zich bevond. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat op 21 december 2016 het onderzoek ter terechtzitting opnieuw is aangevangen en dat op die terechtzitting het voorschrift van art. 273, tweede lid, Sv niet in acht is genomen.
Het middel klaagt daarover terecht. Dit behoeft echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden omdat de verdachte door dat verzuim redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. Het Hof heeft immers de op de terechtzitting van 21 december 2016 afgelegde verklaring van de verdachte noch bij de bewijsvoering noch anderszins ten nadele van de verdachte bij zijn beslissing betrokken.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2018.