Hoge Raad, 08-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1801, 18/03050
Hoge Raad, 08-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1801, 18/03050
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 december 2020
- Datum publicatie
- 8 december 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1801
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:803
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2018:6350
- Zaaknummer
- 18/03050
Inhoudsindicatie
Beleggingsfraude. Feitelijk leidinggeven aan: oplichting begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 326 Sr ), bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 341 Sr), valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 225 Sr) en medeplegen van gewoontewitwassen (art. 420ter Sr). Middelen over 1. strafmotivering nu hof ten nadele van verdachte is afgeweken van onvoorzienbare strafeis en 2. (motiverings)klacht m.b.t. geschatte toewijzing vordering b.p’s. HR: art. 81.1 RO en ambtshalve: omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregelen, art. 36f Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914). Samenhang met 19/04538 en 19/04540.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03050
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2018, nummer 21/004497-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen, vertegenwoordigd door de [A] , heeft J.W.P.M. van der Velden, advocaat te Nijmegen, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar slechts voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van die gevangenisstraf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in de bijlage bij het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het derde cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.