Home

Hoge Raad, 23-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:661, 20/01426

Hoge Raad, 23-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:661, 20/01426

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 april 2021
Datum publicatie
23 april 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:661
Zaaknummer
20/01426

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01426

Datum 23 april 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 maart 2020, nr. 18/6095 AKW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. 18/1923) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door E.C. Weijsenfeld, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De SVB, vertegenwoordigd door J.A.H. Koning, heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing