Home

Hoge Raad, 07-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1029, 23/01563

Hoge Raad, 07-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1029, 23/01563

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juli 2023
Datum publicatie
7 juli 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1029
Zaaknummer
23/01563

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. De Hoge Raad wijst het verzoek om wraking af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

VIERDE KAMER

Nummer 23/01563

Datum 7 juli 2023

BESLISSING

in de zaak van

[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)

betreffende het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1 De procedure

1.1

Verzoeker heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 22/01582. Verzoeker heeft in zijn beroepschrift verzocht om de zaak op grond van artikel 29c AWR te mogen toelichten.

1.2

Bij bericht van 6 april 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat op 14 april 2023 in de zaak 22/01582 uitspraak zal worden gedaan. Tevens is in dat bericht meegedeeld dat de beslissing zal worden genomen door de leden van de Hoge Raad R.J. Koopman, J. Wortel en M.T. Boerlage.

1.3

Bij een op 13 april 2023 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven brief, heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.2 vermelde leden van de Hoge Raad.

1.4

De Hoge Raad heeft op 14 april 2023 arrest gewezen in de zaak met nummer 22/015821 terwijl nog niet op het in 1.3 genoemde verzoek was beslist. Vanwege deze tekortkoming is het arrest van 14 april 2023 vervallen verklaard.2 Het verzoek is overgedragen aan de Vierde Kamer van de Hoge Raad.

1.5

De drie leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.

1.6

Op 12 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is verzoeker gehoord en is het verzoek toegelicht. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft tijdens deze behandeling desgevraagd meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie. Van de mondelinge behandeling is een procesverbaal opgemaakt.

2 Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1

Op grond van artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2

Bij de behandeling van het verzoek om wraking moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.3

2.3

Verzoeker legt aan zijn verzoek om wraking in de kern genomen ten grondslag dat hij in zijn beroepschrift schriftelijk heeft verzocht om de zaak op grond van artikel 29c AWR mondeling te mogen toelichten, en dat uit de aankondiging in het onder 1.2 genoemde bericht volgt dat dit verzoek door de gewraakte leden is gepasseerd. Verzoeker stelt dat hij hierdoor niet in staat wordt gesteld om zijn aanspraak op een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak te verwezenlijken.

2.4

De in 2.3 genoemde omstandigheid dat aan verzoeker is meegedeeld dat in de zaak van verzoeker uitspraak zal worden gedaan, rechtvaardigt niet de daaruit door verzoeker getrokken conclusie dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van hem) vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Gelet hierop wijst de Hoge Raad het verzoek tot wraking af.

3 Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek om wraking van R.J. Koopman, J. Wortel en M.T. Boerlage af.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.