Home

Hoge Raad, 11-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:551, 21/02758

Hoge Raad, 11-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:551, 21/02758

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 april 2023
Datum publicatie
11 april 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:551
Formele relaties
Zaaknummer
21/02758

Inhoudsindicatie

Medeplegen verduistering door als partner van mantelzorger van 92-jarige vrouw door haar in bewaring gegeven geldbedrag (€ 60.000) te gebruiken voor reparatie van huis in Frankrijk, art. 321 Sr. Innerlijke tegenstrijdigheid bewijsvoering. Hebben verdachte en zijn medeverdachte het geldbedrag zich wederrechtelijk toegeëigend?

HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02757.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02758

Datum 11 april 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 juni 2021, nummer 22-005143-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2023.