Home

Hoge Raad, 05-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:515, 22/04246

Hoge Raad, 05-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:515, 22/04246

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 april 2024
Datum publicatie
5 april 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:515
Zaaknummer
22/04246

Inhoudsindicatie

Procesrecht; art. 6:8 Awb en art. 6:11 Awb; uitspraak op verzet; verschoonbaarheid termijnoverschrijding; indiening zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/04246

Datum 5 april 2024

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 oktober 2022, nrs. SGR 22/1627 V tot en met SGR 22/1630 V, SGR 22/1633 V en SGR 22/1634 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank (nrs. SGR 22/1627 tot en met SGR 22/1630, SGR 22/1633 en SGR 22/1634) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Aan belanghebbende zijn zes naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag heeft de tegen die aanslagen gerichte bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.2

De termijn voor het instellen van beroep tegen de uitspraken op bezwaar eindigde op 13 december 2021. Het beroepschrift is op 9 maart 2022 door de Rechtbank ontvangen, dus na afloop van de voor het instellen van beroep geldende termijn van zes weken.

3 Procedure voor de Rechtbank

3.1.1 Voor de Rechtbank heeft belanghebbende als reden voor de termijnoverschrijding een samenloop van omstandigheden aangevoerd. Belanghebbende is met haar gezin met jonge kinderen in 2021 het mikpunt geweest van hangjongeren. Om de paar dagen werden hun ruiten ingegooid. Belanghebbende is met haar gezin gevlucht naar een andere gemeente toen er halve bakstenen naar de kinderen werden gegooid. Zij zat in een soort overlevingsmodus en heeft lang in de Ziektewet gezeten.

3.1.2 De Rechtbank heeft de beroepen met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat bij beantwoording van de vraag of een termijnoverschrijding verschoonbaar is, strenge regels worden gehanteerd, en dat de hiervoor in 3.1.1 vermelde feiten en omstandigheden daarom niet betekenen dat de termijnoverschrijding belanghebbende niet is toe te rekenen. Hoewel de Rechtbank begrip heeft voor de situatie van belanghebbende, heeft zij geen geldige reden voor het te laat indienen van het beroepschrift gegeven, aldus de Rechtbank. Indien belanghebbende niet in staat was om tijdig beroep in te stellen, had zij iemand kunnen verzoeken haar hierin bij te staan. Volgens de Rechtbank is niet gebleken dat belanghebbende in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig beroep in te (laten) stellen, eventueel op nader aan te voeren gronden, en is om die reden geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.

3.2.1 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank verzet gedaan.

3.2.2 In verzet heeft belanghebbende hetgeen hiervoor in 3.1.1 is vermeld, herhaald. Iemand om haar te kunnen bijstaan had zij niet, nu zij direct haar spullen moest pakken en met jonge kinderen elders in het land een onderkomen kreeg, waarvan niemand mocht weten dat zij daar woonde.

3.2.3 De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat de beroepen naar het oordeel van de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij begrijpt dat de ernstige bedreigingen jegens het gezin van belanghebbende veel problemen hebben veroorzaakt en dat zij ook begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin belanghebbende zich bevond. De Rechtbank neemt echter ook in aanmerking dat de jurisprudentie over het niet-toerekenen van het te laat indienen van een beroepschrift zeer strikt is. Er moet dan sprake zijn van het onmogelijk tijdig kunnen indienen van een beroepschrift in de beroepstermijn van zes weken. Daarvan is naar het oordeel van de Rechtbank in de situatie van belanghebbende niet gebleken, zodat er geen verontschuldiging is voor de termijnoverschrijding.

4 Beoordeling van de klachten

5 Proceskosten

6 Beslissing