Home

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba), 29-11-1991, BT1812, 1990-011

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba), 29-11-1991, BT1812, 1990-011

Gegevens

Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Datum uitspraak
29 november 1991
Datum publicatie
16 september 2011
ECLI
ECLI:NL:ORBBNAA:1991:BT1812
Zaaknummer
1990-011

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / 4 LIB jo 16A LIB / 1977 / Sint Maarten

Huurwaarde is het bedrag dat onder normale omstandigheden als huurprijs voor een woonhuis zou kunnen worden bedongen. Kan worden afgeleid uit de huurprijs van vergelijkbare verhuurde woningen dan wel een rendement over de verkoopwaarde. Aan beleid van een inspectie kan een belastingplichtige die onder een ander inspectie valt geen rechten ontlenen.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP

29 november 1991

1990-011

1. Loop van het geding

1.1. Aan X is voor het jaar 1977 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van fl.35.911,= met fl.1.000,= kinderaftrek. X heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij beschikking van 28 september 1989 beeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Een afschrift van deze beschikking is op 14 februari 1990 ter post bezorgd.

1.2. Namens X heeft de gemachtigde tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de Raad. Het beroepsschrift is op 11 april 1990 en mitsdien tijdig bij de Raad ingekomen. Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking en tot vermindering van de aanslag.

1.3. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en heeft daarbij geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en tot vermindering van de aanslag tot een zuiver inkomen van f 27.416,=, zonder kinderaftrek, met toepassing van het tarief voor gehuwden en rekening houdende met een vermindering ex artikel 26 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna; LIB 1943) van f 546,30.

1.4. Het geschil is behandeld op de zitting van de Raad van 3 juni 1991, alwaar zijn verschenen X en zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De Inspecteur heeft een produktie overgelegd. Deze pleitnota en produktie behoren tot de gedingstukken. De gemachtigde heeft ter zitting nader geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een zuiver inkomen van f 19.296,=.

2 Vaststaande feiten

2.1. X heeft in de jaren 1977 tot en met 1982 een huis bewoond te Sint Maarten. X heeft dit huis en de bijbehorende grond in 1975 gekocht. De koopprijs bedroeg fl. 46.210,=. Het huis is daarna verbouwd en voorzien van een klein zwembad. De kosten hiervan hebben omstreeks $10.000,= bedragen. De huurprijs van de nabijheid van het huis gelegen appartementen bedroeg in de jaren 1974/1976 ruim fl. 700,= per maand. In 1983 heeft X het huis met bijbehorende grond verkocht voor $ 88.000,=.

2.2. In zijn aangifte heeft X de huurwaarde van de woning gesteld op fl. 4.800,=, verminderd met - onder andere - een aftrek ex artikel 10A LIB '43 wegens eigen gebruik van de woning van fl. 600,=. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de huurwaarde verhoogd tot fl. 12.000,= en de aftrek wegens eigen gebruik verhoogd tot fl. 3000,=.

2.3. In de jaren 1977 t/m 1982 heeft X een uitkering van fl. 6.000,= per jaar verstrekt aan zijn te Nederland wonende voormalige echtgenote, welke mede bestemd was voor hun in Nederland studerende zoon. Daarnaast heeft X in 1977 aan deze zoon een uitkering verstrekt van fl. 3.500,=.

2.4. In zijn aangifte heeft X de onder 2.3. bedoelde uitkeringen opgevoerd als buitengewone lasten tot een bedrag van fl. 9.500,=, verminderd met 5% van het onzuiver inkomen ofwel fl. 8.913,=. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur deze aftrek geweigerd en heeft hij ambtshalve fl. 1.000,= kinderaftrek verleend.

2.5. Op 20 september 1990 is de gemachtigde met de Inspecteur overeengekomen dat de onder 2.3. bedoelde uitkering van fl. 6.000,= tot een bedrag van fl. 1.800,= zou worden beschouwd als alimentatie voor de echtgenote - aftrekbaar als een persoonlijke last als bedoeld in artikel 16 LIB ‘43 -, voor fl. 4.200,= zou worden beschouwd als een onderhoudsuitkering aan de zoon - aftrekbaar als buitengewone last (art. 16A LIB '43) - en dat de verleende kinderaftrek zou vervallen.

3. Geschil

In geschil is:

- de hoogte van de huurwaarde van de woning;

- tot welk bedrag deze huurwaarde tot het inkomen moet worden gerekend;

- tot welk bedrag de uitkeringen aan de zoon aftrekbaar zijn als buitengewone lasten.

4. Standpunten van partijen.

4.1. Standpunt van X

4.1.1. X stelt zich op het standpunt dat de aangegeven huurwaarde van fl. 4.800,= juist is. X voert daartoe aan dat de huurwaarde moet worden bepaald overeenkomstig de regels van de gebruiksbelasting en de grondbelasting. Deze regels worden volgens X door de belastingdienst te Curaçao bij het vaststellen van de huurwaarde gehanteerd. Daarbij wordt eerst een vergelijking toegepast met aangrenzende, verhuurde percelen. Kan de huurwaarde niet door vergelijking worden bepaald dan wordt deze volgens X gesteld op 8% van de "koopwaarde" van het perceel. Deze "koopwaarde" wordt volgens X slechts herzien in geval van grondige verbouwing van de woning. Deze regels moeten, aldus X, gelet op het gelijkheidsbeginsel ook worden toegepast op Sint Maarten. Voor het geval de huurwaarde niettemin hoger zou worden gesteld dan fl. 4.800,=, beroept X zich op een aanschrijving van de Minister van Financiën van 21 januari 1988 en een naar aanleiding daarvan gegeven instructie van de Directeur der Belastingen, waarbij de in aanmerking te nemen huurwaarde is beperkt tot ten hoogste 15% van het bruto loon.

4.1.2. De onder 2.5. bedoelde afspraak betrof slechts de splitsing van de onder 2.3. bedoelde uitkering in een alimentatie voor de ex-echtgenote en een onderhoudsuitkering voor de zoon. In totaal is in 1977 aan de zoon fl. 7.700,= ten koste gelegd. Voor 1977 wordt aanspraak gemaakt op een aftrek als buitengewone lasten voor fl. 7.700,=, te verminderen met 5% van het onzuivere inkomen.

4.2. Standpunt van de Inspecteur

4.2.1. De Inspecteur stelt de huurwaarde van de woning uiteindelijk op fl. 8.000,=, zijnde 8 percent van de waarde van het huis inclusief grond, welke hij voor 1977 stelt op fl. 100.000,=. Het beroep dat namens X is gedaan op de regels voor de gebruiksbelasting en op de praktijk welke voor die belasting op Curaçao zou bestaan wordt door de Inspecteur afgewezen omdat deze belasting op Sint Maarten niet wordt geheven en de situatie op de woningmarkt op Sint Maarten niet gelijk is aan die op Curaçao. De Inspecteur heeft gesteld niet bekend te zijn met de door de gemachtigde genoemde aanschrijving en instructie. De Inspecteur heeft verder aangevoerd dat hij bij het belasten van de huurwaarde bereid is rekening te houden met het inkomen van de belastingplichtige. Hij verwijst daartoe naar de door hem ter zitting overgelegde brief van 19 oktober 1990. De daarin uiteengezette regeling is volgens de Inspecteur in dit geval niet van toepassing.

4.2.2. De Inspecteur heeft verder gesteld dat het door de gemachtigde ter zitting ingenomen standpunt ten aanzien van de uitgaven voor de zoon voor hem nieuw is. Na het onder 2.5. bedoelde gesprek met de gemachtigde is de Inspecteur, naar hij stelt, er van uitgegaan dat voor de zoon slechts aanspraak werd gemaakt op aftrek voor uitgaven ad. fl. 4.200,=.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Artikel 4 LIB '43 rekent tot het inkomen de huurwaarde van een voor eigen gebruik aangehouden woonhuis.

5.2. De Raad is met partijen van oordeel dat in dit verband onder huurwaarde moet worden verstaan het bedrag dat onder normale omstandigheden als huurprijs voor een woonhuis zou kunnen worden bedongen. Deze huurprijs zal in de regel kunnen worden afgeleid uit de huurprijs van vergelijkbare, verhuurde woningen. Bij gebreke van zodanige vergelijkingsobjecten kan er van worden uitgegaan dat een eigenaar die het woonhuis zou verhuren, naast een vergoeding voor kosten van onderhoud en dergelijke tevens een vergoeding zal trachten te bedingen voor de rente welke hij derft over het in het woonhuis geïnvesteerde vermogen. Voor dit laatste is maatgevend de verkoopwaarde van het woonhuis en de daarbij behorende grond. Het is immers de opbrengst bij een veronderstelde verkoop van het huis welke de verhuurder vervolgens rentegevend zou kunnen beleggen.

5.3. Namens X is aangevoerd dat de huurwaarde van de woning ook voor de inkomstenbelasting moet worden bepaald volgens de regels voor bepaling van de huurwaarde van niet verhuurde percelen, zoals opgenomen in artikel 10 van de Gebruiksbelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 45) en in de artikelen 9 en 10 van de Grondbelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 27). Een voorschrift waarbij deze regels van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de inkomstenbelasting, ontbreekt. Toepassing van die regels zou overigens niet tot een andere uitkomst leiden, aangezien ook volgens die regels de huurwaarde in beginsel moet worden afgeleid uit de huurprijzen van andere woningen en - indien dat niet mogelijk is - uit de verkoopwaarde van andere percelen. De door X gebruikte term "koopwaarde" komt in de officiële tekst van de voormelde bepaling, zoals opgenomen in het publicatieblad, niet voor. Deze term vormt kennelijk verschrijving van het in die bepaling gebruikte begrip "verkoopwaarde". De verkoopwaarde van een woning kan niet gelijk worden gesteld aan de stichtingskosten van die woning. Slechts bij recent gebouwde woningen zullen de stichtingskosten een aanwijzing opleveren voor de verkoopwaarde.

5.4. Over de huurprijzen van andere, vergelijkbare woningen zijn gegevens verstrekt. Wel staat vast dat in voor in de nabijheid van de woning gelegen appartementen in 1974/1976 een huur werd gevraagd van ruim fl. 700,= per maand. De huurprijs van een woonhuis met bijbehorende grond en zwembad zal dus aanmerkelijk hoger zijn geweest.

5.5. Gelet op de onder 2.1. vermelde aankoopprijs, kosten van verbouwing en de later gerealiseerde opbrengst bij verkoop acht de Raad aannemelijk dat het woonhuis in 1977 een verkoopwaarde had van fl. 100.000,=. X heeft het door de Inspecteur gehanteerde rendementspercentage van 8 niet bestreden, zodat de huurwaarde van het woonhuis voor het jaar 1977 kan worden gesteld op fl.8.000,=.

5.6. Namens X is een beroep gedaan op de praktijk welke op Curaçao zou bestaan ten aanzien van de bepaling van de huurwaarde. Aan het beleid dat door de belastingdienst wellicht wordt gevolgd voor het bepalen van die huurwaarde op Curaçao kan door de belastingplichtigen, wonend op Sint Maarten geen rechten worden ontleend aangezien sprake is van een andere situatie. Op Sint Maarten wordt geen gebruiksbelasting en evenmin grondbelasting geheven terwijl ook de woningmarkt, naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld en als van algemene bekendheid kan worden beschouwd, op Sint Maarten niet gelijk is aan die op Curaçao.

5.7. Namens X is nog een beroep gedaan op een aanschrijving van de Minister van Financiën van 21 januari 1988 en een naar aanleiding daarvan gegeven instructie van de Directeur der Belastingen, waarbij het belastbare deel van de huurwaarde zou zijn beperkt tot ten hoogste 15% van het brutoloon. De Raad zal X in de gelegenheid stellen deze stukken in het geding te brengen.

5.8. De Raad acht aannemelijk dat de Inspecteur er na het onder 2.5. bedoelde gesprek - zij het abusievelijk - van uit is gegaan dan X slechts aanspraak maakte op aftrek als buitengewone lasten voor uitgaven tot voorziening in het onderhoud van zijn zoon van fl. 4.200,=. De Inspecteur zal daarom in staat worden gesteld zich nader schriftelijk uit te laten over de ter zitting gevorderde aftrek op basis van uitgaven ad. fl. 7.700,=.

6. Beslissing

DE RAAD BESCHIKKENDE:

- Stelt X in de gelegenheid de onder 4.1.1. en 5.6. bedoelde stukken voor 15 maart 1992 aan de Raad over te leggen;

- Stelt de Inspecteur in de gelegenheid zich voor 15 maart 1992 schriftelijk uit te laten over de door X gevorderde aftrek als buitengewone lasten als vermeld onder 4.1.2.;

HOUDT iedere verdere beslissing aan.

mrs. E.J. Numann, J.K. Moltmaker en J.W. van den Berge