Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-10-2001, AB2939, 01704/00

Parket bij de Hoge Raad, 09-10-2001, AB2939, 01704/00

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 oktober 2001
Datum publicatie
29 november 2001
ECLI
ECLI:NL:PHR:2001:AB2939
Formele relaties
Zaaknummer
01704/00

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 01704/00

Mr Jörg

Zitting 26 juni 2001

Conclusie inzake:

[verdachte]

Edelhoogachtbaar College,

1. Verzoeker is bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 8 februari 2000 veroordeeld wegens belediging van een ambtenaar `in functie' tot een geldboete van f. 200 voorwaardelijk.

2. Namens verzoeker heeft mr Holtz, advocaat te Groningen, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt over grondslagverlating door het hof. In de visie van verzoeker is aan verzoeker een tweevoudige belediging tenlastegelegd, één door middel van een geschrift en één door een feitelijkheid (een zakje kattenstront), terwijl het hof hier één nieuw feitelijk verwijt van heeft gemaakt, nl. belediging door middel van een geschrift met een bijbehorend zakje kattenstront.

4. Vooropgesteld zij, dat de Hoge Raad de interpretatie van de tenlastelegging in haar geheel door de feitenrechter slechts marginaal toetst (cf. H.D. de Jong, De macht van de telastelegging in het strafproces, diss. Groningen, 1981, p. 17 e.v.). De Hoge Raad grijpt in indien de uitleg van de tenlastelegging niet verenigbaar is met haar bewoordingen (vaste rechtspraak), of, anders gezegd, indien aan de oorspronkelijke tenlastelegging een andere betekenis is gegeven (cf. HR 3 november 1998, NJ 1999, 124).

5. Het gaat hier om een cumulatieve dan wel subsidiaire tenlastelegging, waarbij de tenlastelegging begint met het vermelden van de datum en de plaats en vervolgens het eerste gedeelte ziet op de belediging van een ambtenaar door hem een brief te zenden met een als belediging bedoelde tekst, en waarbij het tweede gedeelte, dat ziet op de belediging van dezelfde ambtenaar, maar nu door een feitelijkheid, nl. het bij vorengenoemde brief gevoegde zakje kattenstront, van het eerste is gescheiden door de woorden "en/of".

6. Het hof heeft doorgehaald het woordje "of" en heeft als gevolg van de keuze voor "en" doorgehaald in het tweede gedeelte de herhaling van de voornamelijk kwalificatieve aanhef (in het eerste gedeelte) dat het slachtoffer in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk werd beledigd.(1) Het hof heeft aldus in de tenlastelegging één verwijt gelezen, welke lezing het hof vrij stond, aangezien de officier van Justitie hier een keuzemogelijkheid in de tenlastelegging heeft neergelegd, terwijl de eenheid van handelen werd uitgedrukt zowel door de vermelding van tijd en plaats geheel aan de feitsomschrijvingen vooraf te laten gaan als ook door in het tweede gedeelte te vermelden dat het zakje met kattenstront was gevoegd bij de door het slachtoffer ontvangen brief.

7. De in het middel betrokken stelling dat de bewezenverklaring niet binnen de oorspronkelijke grenzen van de tenlastelegging is gebleven doordat een tweevoudige belediging door het hof is omgevormd tot een nieuw feitelijk verwijt mist derhalve feitelijke grondslag.

8. Het middel faalt.

9. Het tweede middel klaagt erover dat de bewezenverklaring ten onrechte als strafbaar feit is gekwalificeerd. Onduidelijk zou blijven of het hof alleen de combinatie van de brief met het zakje kattenstront beledigend acht. Dit omdat het hof nevenschikkend bewezenverklaart de belediging door middel van een geschrift en door middel van een bijgevoegd zakje kattenstront.

10. Het middel berust op een verkeerde lezing van 's hofs arrest. Immers de bewezenverklaarde belediging heeft bestaan uit het toezenden van een zakje kattenstront gevoegd bij een brief (met een op zichzelf niet beledigende tekst, maar wel met een racistische ondertoon). Dat zijn geen nevenschikkende gedragingen, maar is een eenheid van gedraging, waarin verschillende aspecten zijn te onderscheiden.

11. Het middel faalt.

12. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 101a RO ontleende overweging.

13. Ambtshalve wil ik nog opmerken dat het het hof vrij stond om de gedraging te bezien als een belediging door middel van geschrift, waarvan het zakje kattenstront integraal deel uitmaakte, en niet noodzakelijkerwijs als een belediging door een feitelijkheid - waarvoor de (niet tenlastegelegde en overigens ook niet te bewijzen) tegenwoordigheid van de beledigde vereist is.

14. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Dat het hof tevens in het tweede gedeelte heeft doorgehaald de impliciet subsidiair omschreven "feitelijkheid van gelijke beledigende aard of strekking" stond het hof zonder meer vrij aangezien deze feitelijkheid impliciet subsidiair tenlaste is gelegd.