Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2003, AF1937, 02490/01

Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2003, AF1937, 02490/01

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 februari 2003
Datum publicatie
25 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AF1937
Formele relaties
Zaaknummer
02490/01
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 51

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 02490/01

Mr. Vellinga

Zitting: 3 december 2002

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "verduistering" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.

2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.

3. Namens verdachte heeft mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.

4. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, aangezien de raadsman van de verdachte in hoger beroep, mr. . D.W.H.M. Wolters, geen afschrift van de appeldagvaarding heeft ontvangen.

5. Ter ondersteuning van deze klacht zijn als bijlage bij de cassatieschriftuur gevoegd: 1) een zgn. 'stelbrief', gedateerd 7 maart 2001, inhoudende dat mr. Wolters de eerdere advocaat van verdachte, mr. Beudeker, opvolgt en met het verzoek de processtukken te mogen ontvangen -voorzover deze nog niet aan de eerdere advocaat zijn verstuurd-;

2) een 'verzendrapport' van een faxbericht, gedateerd 7 maart 2001.

6. Voorts wijst het middel op een zich bij de stukken van het geding bevindende brief d.d. 22 juni 2001 van mr. J.F. van Baarsen, raadsman van het slachtoffer, waarin deze verwijst maar een door de raadsman van verdachte, mr. Wolters, gedaan betalingsvoorstel.

7. Uit de stukken volgt:

1) dat de dagvaarding en de oproepingen van verdachte voor de terechtzittingen van 18 oktober 1999, 21 februari 2000, 13 december 2000 en 18 juli 2001 zijn betekend aan de griffier omdat van verdachte geen woon-of verblijfplaats in Nederland bekend was.

2) dat de verdachte op deze terechtzittingen niet is verschenen.

3) dat het onderzoek ter terechtzitting van 18 oktober 1999 is aangehouden omdat aan mr. Beudeker, de toenmalige raadsvrouwe van verdachte, geen afschrift van de dagvaarding was verstrekt.

3) dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2000 wederom is aangehouden wegens een door mr. Beudeker gedaan aanhoudingsverzoek.

5) dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2000 nog eens is aangehouden omdat van verdachte in het buitenland een adres bekend was en de dagvaarding niet ook aan dat adres was verzonden en voorts dat mr. Beudeker zich heeft teruggetrokken als raadsvrouwe van verdachte omdat zij hem niet meer kon bereiken.

8. Ter terechtzitting van 18 juli 2001 is jegens verdachte verstek verleend en is de zaak inhoudelijk behandeld. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevatten niets waaruit kan volgen dat voor de behandeling van de zaak van verdachte een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan een voor de verdachte optredende raadsman is gezonden.

9. Het dossier, zoals dat ingevolge art. 434 lid 1 Sv van de griffier van het Hof is ontvangen, bevat niet de in de schriftuur bedoelde stelbrief.

10. Anders dan in de zaken die hebben geleid tot HR 23 juni 1998, NJ 1998, 772, HR 21 november 2000, nr. 01344/99 en HR 9 januari 2001, nr. 02161/00, is bij de schriftuur niet een schrijven van de Griffier van het Hof overgelegd waarin de ontvangst is bevestigd van de door de advocaat verzonden stelbrief.

11. Het bij de schriftuur overgelegde verzendrapport houdt wel in dat er op 7 maart 2000 een bericht van één pagina is verzonden naar het nummer 0703813157, waarvan mijnerzijds is geverifieerd dat dit het faxnummer is van het Paleis van Justitie te Den Haag, maar uit dit verzendrapport valt op geen enkele wijze op te maken, welk stuk is verzonden. Daarom valt aan dit bericht niet enig vermoeden te ontlenen dat de aan de schriftuur gehechte stelbrief het stuk is dat per fax is verzonden.

12. Er zijn dus geen aanwijzingen dat de stelbrief is verzonden en door het Hof is ontvangen. Daarom moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de stelbrief zich nimmer bij de stukken heeft bevonden.

13. In het middel wordt er nog op gewezen dat zich in het dossier van het Hof een brief van de raadsman van het slachtoffer bevindt, waarin wordt verwezen naar een betalingsvoorstel dat verdachtes raadsman heeft gedaan. Dit roept de vraag op of aan die brief het ernstig vermoeden valt te ontlenen dat laatstgenoemde raadsman zich voor verdachte in de strafzaak in hoger beroep had gesteld maar dat de mededeling daarvan in het ongerede was geraakt. Ik meen van niet. Weliswaar stond er voor verdachte in het strafproces een bedrag aan door hem te betalen schadevergoeding op het spel, dat enkele malen hoger was dan hij zich voorstelde te betalen, maar er kunnen allerhande redenen zijn om toch niet een advocaat naar de zitting te sturen zoals om de kosten in de hand te houden. Het kan immers zeer wel zijn dat op de vordering niet veel viel af te dingen, ook al werd door verdachte in onderhandelingen gepoogd met een veel lager bedrag weg te komen. Voorts wordt uit genoemde brief niet duidelijk wanneer verdachtes raadsman het voorstel tot betaling van f 15.000,-- heeft gedaan

14. Het middel faalt.

15. Ik heb mij nog afgevraagd of van het Hof niet zou kunnen worden gevergd dat het gezien de inhoud van laatstgenoemde brief en de omstandigheid dat in onderhavige geval voor verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op het spel stond, navraag bij de in die brief genoemde advocaat had gedaan alvorens de zaak af te doen. Deze vraag kan ik echter laten rusten omdat uit het dossier blijkt van een onregelmatigheid bij de betekening van de oproeping voor de laatste zitting, te weten die van 18 juli 2001.

16. Ter terechtzitting van 13 december 2001 heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting geschorst omdat de oproeping, die was betekend aan de griffier omdat van verdachte in Nederland geen woon- of verblijfplaats bekend was, niet was gezonden naar het wel bekende adres in Nigeria.; De oproeping voor de zitting van 18 juli 2001 is om dezelfde reden opnieuw betekend aan de griffier, maar desondanks niet gezonden naar het van verdachte bekende adres in Nigeria.

17. De opgave van het adres in Nigeria dateert van 4 september 1997. Daarom heb ik mij afgevraagd of aan de mededelingen in de nadien geschreven brieven van verdachtes toenmalige advocaat, waarin zij schrijft dat verdachte in de Verenigde Staten woont (brieven d.d. 12 maart 1998 en 30 maart 1998) dan wel daar vermoedelijk verblijft (brief van 18 februari 2000) de conclusie kan worden verbonden dat het adres in Nigeria is komen te vallen. Zo ver zou ik niet durven gaan. Daarvoor zijn die mededelingen te vaag - een adres wordt niet genoemd - en te weinig stellig. Bovendien zijn die mededelingen afkomstig van een advocaat die zegt het contact met haar cliënt te hebben verloren omdat hij voor haar onbereikbaar is (geworden).

18. Het voorgaande brengt mee, dat de oproeping voor de zitting van 18 juli 2001 nietig is (HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, m.nt.Sch, rov. 3.19). Het bestreden arrest kan daarom niet in stand blijven.

19. Ik concludeer dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd en dat de zaak zal worden verwezen naar een aangrenzend Hof teneinde de zaak met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad opnieuw te berechten en af te doen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

plv. AG