Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-11-2003, AL9069 AO2202, 00046/03

Parket bij de Hoge Raad, 25-11-2003, AL9069 AO2202, 00046/03

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 november 2003
Datum publicatie
25 november 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AL9069
Formele relaties
Zaaknummer
00046/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 588

Inhoudsindicatie

Aanwezigheidsrecht en betekening appèldagvaarding. Verdachte is blijkens de GBA-gegevens geëmigreerd. De stelling dat het hof pas tot een verstekbehandeling had mogen overgaan na poging om via de buitenlandse autoriteiten het actuele adres van verdachte te achterhalen dan wel nadat (een afschrift van) de appèldagvaarding was verzonden naar het laatst bekende adres in Nederland, vindt geen steun in het recht.

Conclusie

Nr. 00046/03

Mr Machielse

Zitting 7 oktober 2003 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte bij arrest van 22 februari 2001 vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde en hem ter zake van 1 en 2 "valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Het Hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.

3. Het middel bevat de klacht dat het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en mitsdien dat het hof hem ten onrechte bij verstek heeft veroordeeld. In de toelichting wordt aangevoerd dat de dagvaarding ook naar het laatst bekende GBA-adres verstuurd had moeten worden. Dit adres zou bij verschillende instanties bekend zijn geweest en verdachte zou dit adres in de periode dat hij in het buitenland verbleef, als postadres hebben aangehouden. Voorts wordt aangevoerd dat het openbaar ministerie had moeten proberen om het actuele adres van verdachte via de buitenlandse autoriteiten te achterhalen

4. Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoren onder meer:

a) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 11 januari 2001 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";

b) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 8 januari 2001 is aangeboden op het adres [e-straat 1] te [plaats B], maar niet is uitgereikt "omdat degene die zich op het door mij ingevulde adres bevond de brief niet in ontvangst wilde nemen";

c) bij de hiervoor genoemde dagvaardingen in hoger beroep gevoegde Compas "verwerkingsoverzichten GBA-gegevens" van 3 januari 2001 en 20 januari 2001 waarin geen actuele adresgegevens van de verdachte zijn vermeld en waarin achter "geëmigreerd" de datum 13 -12-2000 is opgenomen " en waarin als (laatste) historisch adres is vermeld: [c-straat 1] te [plaats D].

5. Dat de dagvaarding tevens naar het laatst bekende GBA-adres had moeten worden verstuurd, zonder dat op enigerlei wijze is gebleken dat verdachte nog een connectie met dit adres had, is een eis die in de wet noch jurisprudentie is gesteld. Op dit onderdeel faalt het middel dan ook. In de wet en de jurisprudentie is evenmin de eis gesteld dat het openbaar ministerie gehouden is bij buitenlandse instanties naspeuringen te verrichten om het adres van een verdachte in het buitenland te achterhalen. Ook op dit onderdeel is het middel tevergeefs voorgesteld. Voor wat betreft verdachtes al dan niet bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland merk ik nog wel het volgende op.

6. Indien in het geheel geen adres van verdachte in Nederland bekend is, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de betekening door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het adres in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie(1).

Daarbij moet worden aangetekend dat wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd(2). Die eis geldt niet alleen wanneer verdachte volgens de opgave van de GBA naar aan nader aangegeven land is vertrokken, maar tevens wanneer in de GBA slecht is vermeld dat verdachte is geëmigreerd(3).

7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat alvorens bij de betekening van de dagvaarding in hoger beroep ervan mocht worden uitgegaan dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend was, navraag had moeten worden gedaan bij de gemeente [plaats D] of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.

Het OM heeft dat onderzoek verzuimd. De vraag is evenwel of dat gevolgen dient te hebben. De steller van het middel meldt dat de GBA heeft nagelaten het buitenlands adres te noteren toen verdachte uit de GBA werd uitgeschreven. Als het OM onderzoek had gedaan zou hebben naar een bij de GBA bekend adres in het buitenland had het OM dus bot gevangen.

Uitgaande van deze mededeling in de cassatieschriftuur zou een onderzoek naar een bij de GBA bekend buitenlands adres geen andere betekening hebben opgeleverd dan thans is verricht. Op die grond zie ik daarom geen reden om alsnog de appeldagvaarding nietig te verklaren.

8. Maar er is nog een ander punt dat de aandacht vraagt. Verdachte heeft zelf appel ingesteld op 13 april 1999 en als zijn adres in de appelakte laten noteren [a-straat 1] te [plaats B]. Op 13 april 1999 stond verdachte volgens het historisch GBA-overzicht, opgemaakt ten behoeve van de aanzegging ex art. 435 Sv, evenwel ingeschreven op het adres [f-straat 1] te [plaats G].(4) Verdachte stonds sinds 8 april 1999 daar ingeschreven; daarvóór was hij ingeschreven op het adres dat in de appelakte werd vermeld. Niet is getracht aan het in de appelakte vermelde adres uit te reiken. Mijns inziens kan niet worden aangenomen dat het in de appelakte vermelde adres als feitelijk woon- of verblijfadres was achterhaald. Aanwijzingen voor zo een aanname ontbreken.(5) Verdachte heeft juist kort na zijn inschrijving op een nieuw GBA-adres in de appelakte een ander - vorig - adres doen opnemen. Het komt mij voor dat het hof daarom niet heeft mogen aannemen dat van verdachte geen woon- of verblijfadres in Nederland bekend was, hetgeen nietigheid van de betekening van de appeldagvaarding meebrengt.(6)

9. Het middel faalt. Ambtshalve concludeer ik tot vernietiging van de bestreden uitspraak, op grond van het geen ik hiervoor onder 8 uiteen heb gezet.

10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 HR NJ 2002, 317 r.o.v. 3.19.

2 HR NJ 1999, 617 en HR NJ 2002, 317 r.o.v. 3.20.

3 HR 4 februari 2003, 00402/02 (LJN AF2321).

4 Het Verwerkingsoverzicht GBA-gegevens dat is gehecht aan de akte van uitreiking van de appeldagvaarding vermeldt dezelfde gegevens.

5 In tegenstelling tot bijv. HR NJ 2002, 84.

6 HR NJ 1991, 173; HR NJ 1992, 641; DD 92.329; DD 92.347; HR NJ 2002, 317 onder D.