Parket bij de Hoge Raad, 21-12-2004, AR6362, 01736/04
Parket bij de Hoge Raad, 21-12-2004, AR6362, 01736/04
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 december 2004
- Datum publicatie
- 23 december 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2004:AR6362
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR6362
- Zaaknummer
- 01736/04
Inhoudsindicatie
Ingevolge art. 60a jo 24c.3 Sr mag de vervangende hechtenis bij een betalingsverplichting ex art. 36f Sr bij samenloop ex art. 57 Sr ten hoogste 1 jaar bedragen. HR vermindert zelf duur vervangende hechtenis.
Conclusie
Nr. 01736/04
Mr. Fokkens
Zitting: 16 november 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens diverse misdrijven veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf. Deze misdrijven betreffen kort gezegd (medeplegen van) oplichting, het medeplegen van opzetheling, deelneming aan een criminele organisatie en vuurwapen misdrijven.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1,2, 6 en 4] zijn toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] is gedeeltelijk toegewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. In alle gevallen waarin de vordering van de benadeelde partij geheel of gedeeltelijk is toegewezen, is voor hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens zijn de inbeslaggenomen wapens aan het verkeer onttrokken.
2. Deze zaak hangt samen met 01735/04 [medeverdachte 1] en 01737/04 [medeverdachte 2]. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat verdachtes recht op een behandeling binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden, omdat de stukken van het geding na het instellen van het cassatieberoep te laat naar de Hoge Raad zijn gezonden.
5. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte op 23 september 2003. De stukken van het geding zijn binnengekomen op de griffie van de Hoge Raad op 30 juni 2004. Daardoor is de inzendtermijn van acht maanden overschreden.
Indien de Hoge Raad evenwel uitspraak kan doen vóór 23 januari 2005, dus binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep, wordt de overschrijding van de redelijke termijn dermate voldoende gecompenseerd dat wat betreft de berechting in cassatie in haar geheel niet kan worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarom faalt het middel.(1)
6. Het derde middel klaagt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 10 uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bewezenverklaarde opzetheling heeft plaatsgevonden in Ede zoals bewezen is verklaard.
7. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"hij in de periode van 10 juli 1998 tot en met 19 maart 2001 te Ede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op tijdstippen, telkens voorhanden heeft gehad
* draadloze telefoons
* serviesgoed en
* een hoeveelheid zilveren voorwerpen
* een videocamera
* een aantal stuks serviesgoed
* een stereo-installatie,
* een tweetal kentekenplaten
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voormelde goederen telkens wist dat deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf waren verkregen;"
8. Het middel berust op een verkeerde lezing van de bewezenverklaring. Het Hof heeft immers bewezen verklaard dat de verdachte de opzetheling heeft gepleegd in Ede, althans in Nederland. Nu de bewijsmiddelen inhouden dat de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen zijn aangetroffen in [woonplaats], de verdachte daar regelmatig en in [plaats] staat ingeschreven in het GBA is de bewezenverklaring voldoende met redenen omkleed.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel klaagt dat het Hof art. 24c Sr heeft geschonden doordat het in totaal meer dan één jaar hechtenis heeft opgelegd voor de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
11. Het Hof heeft schadevergoedingmaatregelen opgelegd inzake de slachtoffers
- [benadeelde partij 1] voor een bedrag van € 14.210,-- subsidiair tweehonderdenzes dagen hechtenis;
- [benadeelde partij 2] voor een bedrag van € 75,63 subsidiair één dag hechtenis;
- [benadeelde partij 5] voor een bedrag van € 23.234,34 subsidiair tweehonderdeenenvijftig dagen hechtenis;
- [benadeelde partij 6] voor een bedrag van € 39.700,-- subsidiair driehonderdrieëndertig dagen hechtenis en
- [benadeelde partij 4] voor een bedrag van € 89.485,46 subsidiair één jaar hechtenis.
12. Art. 60a Sr luidt:
Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de maatregel genoemd in artikel 36f dat de vervangende vrijheidsstraffen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet mogen overschrijden.
13. Indien de rechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt, kan hij bepalen dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast. Deze vervangende hechtenis mag, wanneer sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, in gevolge het bepaalde in art. 60a Sr in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste één jaar bedragen.(2)
14. Het Hof heeft meer vervangende hechtenis opgelegd dan is toegestaan. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
15. De Hoge Raad kan zelf de vervangende hechtenis per maatregel binnen de grenzen van art. 24c Sr vaststellen. Gedacht zou kunnen worden aan:
- 36 dagen vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregel van € 14.210,-- ;
- één dag voor de schadevergoedingsmaatregel van € 75,63 ;
- 25 dagen voor de schadevergoedingsmaatregel van € 23.234,34 ;
- 100 dagen voor de schadevergoedingsmaatregel van € 39.700,-- en
- 203 dagen voor de schadevergoedingsmaatregel van € 89.485,46.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen tot cassatie. De Hoge Raad zal zelf de vervangende hechtenis per schadevergoedingsmaatregel kunnen bepalen.
17. De middelen 1 en 2 kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
18. Deze conclusie strekt tot verbetering van de opgelegde vervangende hechtenis inzake de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.
1 HR 18 november 2003, LJN AM0234; HR 16 december 2003, LJN AN9181; HR 23 maart 2004, NJ 2004, 476.
2 HR 10 februari 2004, LJN AO1496.