Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-01-2005, AR7175, 00149/04

Parket bij de Hoge Raad, 25-01-2005, AR7175, 00149/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 januari 2005
Datum publicatie
25 januari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AR7175
Formele relaties
Zaaknummer
00149/04

Inhoudsindicatie

’s Hofs oordeel dat verdachte, nu zij de tenlastegelegde gedraging ontkent, geen beroep kan doen op een strafuitsluitingsgrond, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting (HR NJ 2004, 286).

Conclusie

Nr. 00149/04

Mr. Fokkens

Zitting: 30 november 2004

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bevestigd het vonnis van de Politierechter te 's-Hertogenbosch waarbij verdachte wegens "Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" strafbaar is verklaard, doch tevens is bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

2. Namens verdachte heeft mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat het Hof een in eerste aanleg aangevoerd verweer niet heeft opgevat als een beroep op rechtsdwaling.

4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

"zij op 02 mei 2002 te [woonplaats], gemeente [...], opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door G.K.J. Hagelaar, politieagent, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar van haar had gevorderd zich te verwijderen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;"

5. De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard voor zover hier van belang - :

"(...)

Op voormelde datum zag ik een politieauto op het bedrijfsterrein staan en ben daar naar toe gelopen.

Ik heb die politieambtenaren toen duidelijk gemaakt dat die zich, in verband met de varkenspest, de BSE en de MKZ-crisis van de voorbije periode, moesten melden alvorens zich op dat bedrijfsterrein te begeven.

We mochten in die periode het bedrijf zelf niet eens verlaten en moesten een bord voor de ingang van het bedrijf plaatsen waarop stond dat vreemden zich eerst moesten melden alvorens het terrein te betreden.

Dit bord was op 2 mei 2002 zichtbaar bij ons bedrijf geplaatst. De politieambtenaren zijn dit bord toen gepasseerd.

De minister van landbouw had gezegd dat dit bord ook na de MKZ-crisis moest blijven staan. Dit bord staat er ook nu nog en geldt nog steeds.

Ten tijde van het de MKZ-crisis diende iedereen vóór het betreden van het terrein zich te douchen.

Hetzelfde gold indien men het terrein weer wilde verlaten. Dit douchen hoeft nu niet meer.

Op 2 mei 2002 was die doucheplicht er ook al niet meer; wel diende men zich te melden en te legitimeren.

Voormeld legitimeren diende te geschieden door middel van een inschrijving in een logboek. Ik heb tegen de vrouwelijke politieambtenaar toen gezegd dat het douchen alleen gold ten tijde van de MKZ-crisis.

Zij was die dag niet bereid zich voor het betreden van het bedrijfsterrein te melden. Ik heb op 2 mei 2002 niemand belemmerd voormeld bedrijfsterrein te verlaten. Ik ben ook niet voor de politieauto gaan staan.

De minister van landbouw heeft in die periode de boeren duidelijk gemaakt dat ze zelf verantwoordelijk waren voor het stoppen of tegenhouden van de MKZ.

Ik heb wel tegen een van die agenten gezegd dat ik de AID zou bellen als men mij niet wilde geloven.

Toen ik dat zei vertrok het gezicht van die agent en moest ik mee naar het politiebureau. Ik durfde de politieambtenaren uiteindelijk niet naar hun legitimatie te vragen. (...)"

en

"Ik heb toen de richtlijnen van het Ministerie van Justitie gevolgd."

6. De Politierechter heeft overwogen:

"De strafbaarheid

De politierechter begrijpt de verklaring van verdachte omtrent het gebeuren op 2 mei 2002 en met name met betrekking tot de weigering van de politiefunktionarissen om ter plaatse hun namen in het logboek te noteren aldus dat zij een beroep doet op de strafuitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, inhoudend dat hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift niet strafbaar is.

De politierechter verwerpt dit verweer.

Nu uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat één van de verbalisanten heeft aangeboden de namen van alle politiefunctionarissen die ter plaatse waren te noteren in het logboek en verdachte dit aanbod heeft geweigerd, komt haar een dergelijk beroep niet toe."

7. In hoger beroep heeft de verdachte als volgt verklaard:

"Ik zag een politieauto op het terrein en ik ben daar op afgelopen. Ik heb de vrouwelijke politieagent gevraagd naar haar chef. Ik vertelde haar dat er onlangs nog zeer besmettelijke ziektes in de omgeving zijn geweest en dat wij al die tijd niet van het bedrijf af mochten. Ik vertelde haar voorts dat we borden hebben moeten plaatsen op grond van de toen geldende MKZ-maatregelen, met de tekst dat iedere bezoeker zich moet melden en aan de gestelde maatregelen mee dient te werken. De agente vertelde dat ze het had nagevraagd en dat dit niet meer hoefde. Ik zei dat het artikel nog steeds gold. Ze kwam toen naar voren en we hebben staan discussiëren. Ik ben toen in beweging gekomen en ben naar voren gegaan. Ik zag toen twee agenten rennend op me afkomen. Ik zei nog dat een ieder zich moest houden aan het gestelde op grond van de toen geldende MKZ-maatregelen, maar dat deden ze niet. Ze hebben me flink beetgepakt, in de politiewagen geduwd en zijn vervolgens naar het politiebureau gereden. Ik had vreselijke pijn. Ik moest bij het bureau de auto uit, maar dat kon ik niet. Een agent heeft me toen de auto uit gegooid. De handboeien zijn afgedaan en ik ben in een cel gegooid. Daarna is de hoofdofficier van justitie langs geweest. Ik kon niet antwoorden op zijn vragen, omdat ik te veel pijn had.

Ik heb uiteindelijk wel een verklaring afgelegd. Mijn broer heeft me daarna opgehaald.

U houdt mij voor dat de politie een andere lezing heeft gegeven van de feiten. Ik vind het sterk dat ze schrijven dat ik overstuur was. Waarom zou ik zo overstuur moeten zijn, als ik de mensen alleen wil vragen zich te melden? Ik was niet boos. U houdt mij voor dat vier agenten schrijven dat ze hebben waargenomen dat ik overstuur was. Ik heb wel harder geroepen, maar dat was omdat ze verder weg stonden. Ik heb niet tegen de dienstauto gestaan en ik heb de agenten niet belet. Ik heb ze niet horen zeggen dat ik bij de auto weg moest gaan. Ik heb niet gezegd dat ze hun onderzoek niet mochten doen. Ze hebben mij hun bevoegdheden niet verteld.

Het gaat niet erg goed met mijn gezondheid. Ik moet zeer behoedzaam bewegen, maar er zijn altijd mensen die het erger hebben. Ik heb nog nooit problemen met de politie gehad."

en:

"Ik ben zeer duidelijk geweest. Ik ben nergens tegen aan gaan staan. Ze hebben me veel pijn gedaan en dat kan ik geestelijk moeilijk verwerken."

8. Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd met uitzondering van diens overweging over het door de verdachte aangevoerde. Daarover overweegt het Hof:

"Nadere overweging omtrent het bewijs

In eerste aanleg heeft de politierechter de verklaring van verdachte opgevat als een beroep op de strafuitsluitingsgrond zoals geformuleerd in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof neemt niet alleen de verwerping van het verweer zoals door de politierechter in eerste aanleg gedaan niet over, maar overweegt bovendien dat -gelet op de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en herhaald in eerste aanleg en in hoger beroep, er op neerkomende dat zij uitdrukkelijk ontkent de verbalisanten te hebben gehinderd- verdachte geen beroep op een strafuitsluitingsgrond heeft willen én kunnen doen zodat de politierechter ten onrechte deze strekking heeft gegeven aan de verklaring van verdachte ter zitting in eerste aanleg."

9. Voor zover deze overweging berust op de opvatting dat een verdachte niet èn kan ontkennen èn een beroep op een strafuitsluitingsgrond kan doen, getuigt deze van een onjuiste rechtsopvatting. Recent heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk overwogen dat een ontkenning niet zonder meer in de weg behoeft te staan aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) (HR 10 februari 2004, NJ 2004, 286 en eerder de conclusie voor HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 11 en de noot van De Hullu bij dat arrest). Ook hier sluit de omstandigheid dat verdachte ontkent dat zij de verbalisanten hinderde niet uit dat zij aanvoert dat hetgeen zij volgens haar heeft gedaan berustte op de verplichtingen die haar door de minister van Landbouw in verband met de MKZ-crisis waren opgelegd.

10. De laatste zin van de vorige paragraaf betekent dat ik van mening ben dat, voor zover het Hof van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, het zonder nadere motivering niet begrijpelijk is waarom de ontkenning van verdachte impliceert dat zij geen beroep op een strafuitsluitingsgrond heeft kunnen en willen doen.

11. Vervolgens resteert de vraag of hetgeen verdachte heeft aangevoerd in hoger beroep de strekking heeft van een beroep op een strafuitsluitingsgrond en of het aangevoerde wel een strafuitsluitingsgrond kan opleveren. Mijns inziens kan het betoog van verdachte dat de verbalisanten zich moesten houden aan de regels die golden vanwege de MKZ en dat zij dat niet deden, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet werd bijgestaan door een raadsman, aldus worden verstaan dat zij bestrijdt dat de verbalisanten binnen hun bevoegdheden handelden, althans meende dat zij op grond van wettelijke voorschriften eisen moest stellen aan verbalisanten waaraan deze niet wilden voldoen. Nu niet op voorhand en zonder nader feitelijk onderzoek duidelijk is dat dit verweer slechts kan worden verworpen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven (vgl. HR 6 december 1988, NJ 1989, 442).(1) Het middel is terecht voorgesteld.

12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv.

1 Zie ook H.G.M. Krabbe in G. Knigge (red), Hoofdstukken van strafprocesrecht, 4e druk, p. 237 en de daar aangehaalde jurisprudentie.