Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-05-2005, AT1802, 02598/04

Parket bij de Hoge Raad, 10-05-2005, AT1802, 02598/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 mei 2005
Datum publicatie
10 mei 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AT1802
Formele relaties
Zaaknummer
02598/04

Inhoudsindicatie

Voor veroordeling t.z.v. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht ex art. 285 Sr is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. ’s Hofs oordeel dat bij het slachtoffer (een beveiligingsbeambte) door de uitlating “Ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je” voormelde redelijke vrees kon ontstaan, is onjuist noch onbegrijpelijk, mede gelet op de kort daarvoor door verdachte jegens een collega van het slachtoffer geuite bedreiging tegen diens leven gericht (“Jij gaat mij niet aanspreken, anders steek ik je neer”) waarvan het slachtoffer kennis droeg.

Conclusie

Nr. 02598/04

Mr. Vellinga

Zitting: 15 maart 2005

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. en 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", 3. "handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd"(1) en 4. "diefstal" veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf, met verbeurdverklaring van een weegschaal.

2. Namens verdachte heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat het Hof het onder 2 tenlastegelegde feit nietig had moeten verklaren, omdat uit de tenlastelegging niet, althans onvoldoende, blijkt waaruit de bedreiging tegen het leven heeft bestaan. Voorts kan uit de dreigende woorden die zouden zijn geuit niet worden afgeleid dat sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

4. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 28 oktober 1999 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking".

5. Het Hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij op 28 oktober 1999 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je"."

6. Het Hof heeft de tenlastelegging aldus verstaan dat het toevoegen van de in de tenlastelegging vermelde bewoordingen aan [slachtoffer 2] een toereikende beschrijving oplevert van bedreiging van deze met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. In cassatie strekt de controle op dit punt van uitleg van de tenlastelegging zich niet verder uit dan dat wordt nagegaan of de uitleg die de rechter aan de tenlastelegging heeft gegeven niet onverenigbaar is met de bewoordingen daarvan.(2) In aanmerking genomen dat bedreigende aard van genoemde bewoordingen niet los kan worden gezien van de omstandigheden van het geval en het mijns inziens onder omstandigheden niet uitgesloten is dat het uiten van deze bewoordingen bij degene tegen wie ze zijn gericht de redelijke vrees kan doen ontstaan dat hij het risico loopt in de toekomst slachtoffer te worden van een levensdelict althans van zware mishandeling, is de door het Hof gegeven uitleg niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging en bevat deze dus een toereikende omschrijving van de aard van de bedreiging waarop de tenlastelegging het oog heeft.

7. Hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 12 oktober 1993, NJ 1994, 144 doet daaraan niet af nu in dat geval de bedreiging abstract was gehouden: "dat als V. niet zou betalen hij V. nog wel tegen zou komen en dat het nog wel erger met V. zou aflopen". Daarentegen dreigde de verdachte in het onderhavige geval de bedreigde te zullen pakken, terwijl bovendien in het wachten op een ogenblik waarop de bedreigde in burger zou zijn, ligt opgesloten dat de verdachte gebruik wilde maken van een moment waarop de bedreigde in zijn ogen minder weerbaar was, namelijk voor derden niet herkenbaar als beveiligingsambtenaar en niet werkend tegen de achtergrond van de bescherming die uitgaat van de mogelijkheid tot het inroepen van hulp van collega's.

8. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. De beveiligingsbeambte [slachtoffer 1] stond in de Hema bij de kassa toen de verdachte naar hem wees en hem toeschreeuwde "jij gaat me niet aanspreken, anders steek ik je neer. Als ik je in burger tegenkom, dan zal ik met je afrekenen". [Slachtoffer 1] voelde zich op dat moment erg bedreigd (bewijsmiddel 1). Beveiligingsbeambte [slachtoffer 2] is vervolgens opgeroepen om naar de Hema te gaan omdat daar een collega zou worden bedreigd. Toen hij in de Hema ter plaatse was, wees zijn collega [slachtoffer 1] verdachte aan. De verdachte schreeuwde vervolgens: "ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je". [Slachtoffer 2] voelde zich hierdoor bedreigd (bewijsmiddel 2).

9. Onder deze omstandigheden acht ik het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat de uitlating "ik onthou je gezicht en als je in burger loopt dan pak ik je" bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht oplevert. Immers, de verdachte heeft eerst de beveiligingsbeambte [slachtoffer 1] gedreigd neer te steken en met hem af te rekenen. De daaropvolgende bedreiging die duidelijk gericht was tegen de beveiligingsbeambte [slachtoffer 2](3), en waarmee de verdachte te kennen gaf dat hij het gezicht van [slachtoffer 2] zou onthouden en, als deze in burger zou lopen, deze dan gepakt zou worden, heeft het Hof kennelijk opgevat als een bedreiging die onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Die opvatting is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat [slachtoffer 2], naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid, als degene die [slachtoffer 1] kwam assisteren in elk geval in die zin op de hoogte was van de aard van de bedreiging door verdachte van [slachtoffer 1] dat deze bedreiging zo ernstig was dat hij [slachtoffer 1] diende te assisteren en voorts, zoals ik hiervoor heb uiteengezet, de verdachte een gelegenheid dreigde uit te kiezen waarin verdachte kwetsbaarder was dan in functie.(4)

10. Het middel faalt.

11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Gelet op de bewezenverklaring zal bedoeld zijn: "opzettelijk handelen in strijd met, etc.". De Hoge Raad kan de kwalificatie aldus verbeterd lezen.

2 Van Dorst, Cassatie in strafzaken, vijfde druk, p.155.

3 Van die specifieke gerichtheid was geen sprake in HR 18 januari 2005, 01088/04, NJB 2005, nr. 114, p. 368 waarin door een verdachte aan twee hoofdagenten werd toegevoegd: "die kankerwouten, die teringlijers moeten ze allemaal afmaken". Voorzover het Hof oordeelde dat deze woorden op zichzelf de redelijke vrees dat zij het leven zouden kunnen verliezen kon doen ontstaan, was dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Nu de gebezigde bewijsmiddelen daarnaast niets inhielden omtrent de omstandigheden waaronder de bedreiging was gedaan, was het oordeel dat sprake was van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, ontoereikend gemotiveerd.

4 In zijn noot bij HR 14 september 2004, NJ 2005, 61 pleit Buruma er voor art. 285 Sr zo te hanteren dat van burgers enig incasseringsvermogen wordt verlangd voordat het strafrecht wordt ingeschakeld. Wat daar ook van zij, het onderhavige geval wordt er door gekenmerkt dat de verdachte nadat hij een beveiligingsbeambte heeft bedreigd, er geen been in ziet om ook diens collega die hem komt assisteren te bedreigen. Dan zou ik zeggen dat er zeker een taak voor het strafrecht ligt om gedrag als dat van de verdachte te stuiten.