Home

Parket bij de Hoge Raad, 08-11-2005, AU3311, 03555/04

Parket bij de Hoge Raad, 08-11-2005, AU3311, 03555/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
8 november 2005
Datum publicatie
8 november 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AU3311
Formele relaties
Zaaknummer
03555/04

Inhoudsindicatie

Aanwezigheidsrecht. De gedetineerde verdachte is in appèl niet, zijn niet-gemachtigde raadsman wel ter terechtzitting verschenen. Hof verklaarde verdachte niet-ontvankelijk in appèl, omdat dat te laat was ingesteld. Gelet op de opmerking van de raadsman dat door een misverstand met de dienst vervoer zijn cliënt niet is aangevoerd, had het hof moeten doen blijken te hebben onderzocht waarom de verdachte niet was verschenen en of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen.

Conclusie

Griffienr. 03555/04

Mr. Wortel

Zitting:20 september 2005

Conclusie inzake:

[verzoeker=verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank aldaar. Bij dat vonnis werd verzoeker wegens - kort gezegd - het niet verzekeren van een op zijn naam staande auto veroordeeld tot twee weken hechtenis en zes maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.

2. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte of op onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat verzoeker afstand heeft gedaan van zijn recht de behandeling in hoger beroep bij te wonen.

4. De klacht lijkt mij terecht te zijn opgeworpen. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep vermeldt een detentie-adres en is, blijkens de akte van uitreiking, in het Huis van Bewaring aan verzoeker uitgereikt.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat verzoeker ("zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende in het HvB unit 6, P.C. Scheveningen te 's-Gravenhage") niet ter terechtzitting is verschenen, en dat zijn wèl aanwezige raadsman, na te hebben verklaard niet over de in art. 279 Sv bedoelde machtiging te beschikken, heeft opgemerkt dat zijn cliënt "door een misverstand met de dienst vervoer (...) niet is aangevoerd".

5. Bij deze stand van zaken is 's Hofs kennelijk oordeel dat verzoeker vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht bij de behandeling in hoger beroep tegenwoordig te zijn niet begrijpelijk. Het is evenwel de vraag of dit tot vernietiging en een nieuwe behandeling dient te voeren.

6. Ik meen dat dit niet het geval is in verband met hetgeen in het tweede middel aan de orde wordt gesteld.

Dit bevat de klacht dat het Hof ten onrechte of op onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg aan verzoeker in persoon is uitgereikt, zodat verzoeker binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis hoger beroep had moeten instellen.

7. De bestreden uitspraak houdt in:

"De dagvaarding van de verdachte om op 14 april 2003 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 7 februari 2003.

De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 14 april 2003 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 25 maart 2004 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."

8. Tot de stukken van het geding behoort een dagvaarding van verzoeker om ter terechtzitting van de kantonrechter te verschijnen op 14 april 2003, waaraan gehecht een akte van uitreiking waarop is aangetekend dat het gerechtelijk stuk, na vergeefse aanbieding aan verzoekers toenmalige inschrijvingsadres op 6 februari 2003, op 7 februari 2003 aan de geadresseerde in persoon is uitgereikt, klaarblijkelijk in het postkantoor, want de akte is getekend door een baliemedewerker.

De akte bevat verder een handtekening die (zoals in de toelichting op het middel is opgemerkt) niet overeenkomt met andere handtekeningen van verzoeker in dit dossier, en een rijbewijsnummer.

Aangehecht is evenwel ook het "bericht van aankomst" waarop onder "verklaring van overdracht' is verzocht de gerechtelijke brief uit te reiken aan (gedeeltelijk leesbaar) [betrokkene 1](...), met een handtekening die weer wèl gelijkenis vertoont met andere handtekeningen van verzoeker.

De handtekening voor ontvangst, onderaan de akte van uitreiking, bevat leesbaar de letters "au".

9. Uit een en ander kan niet anders worden afgeleid dan dat de voor verzoeker bestemde inleidende dagvaarding daags na de vergeefse aanbieding aan verzoekers toenmalige adres is uitgereikt in een postkantoor, met inneming van het op dat adres achtergelaten "bericht van aankomst", aan degene wiens naam verzoeker op dat bericht van aankomst heeft vermeld. De dagvaarding is derhalve uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde. Door een kennelijk abuis is op de akte van uitreiking vermeld dat de dagvaarding aan verzoeker in persoon is uitgereikt, welke vermelding het Hof ten onrechte niet heeft gecorrigeerd. Dit behoeft geen consequenties te hebben aangezien de uitreiking aan een schriftelijk gemachtigde geldt als uitreiking in persoon (art. 588, derde lid, onder b Sv).

10. Verzoeker is in zijn hoger beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen enkele aanwijzing dat een nieuwe behandeling, naar aanleiding van het slagen van het eerste middel, tot een andere uitkomst zou kunnen voeren. Zodanige aanwijzingen heeft ook de steller van het middel niet genoemd. Hij wijst slechts op de omstandigheid dat de op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding geplaatste handtekening niet overeenkomt met andere handtekeningen van verzoeker. Dat zegt niets, aangezien de handtekening op deze akte klaarblijkelijk door de schriftelijk gemachtigde is gezet.

11. Ik meen derhalve dat het falen van het tweede middel meebrengt dat ook het eerste middel, ofschoon terecht voorgesteld, niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak behoeft te leiden.

12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,