Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-03-2006, AV1591, 00828/05

Parket bij de Hoge Raad, 28-03-2006, AV1591, 00828/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 maart 2006
Datum publicatie
11 april 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AV1591
Formele relaties
Zaaknummer
00828/05

Inhoudsindicatie

Voorwaardelijk opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel. De bewijsmiddelen houden in dat; verdachte paniekerig is weggereden, omdat de agenten hem wilden aanhouden en hij daar zeker niet meer wilde blijven; de verdachte snel wegreed, zonder de verlichting aan te doen en zonder goed voor de auto te kijken; verdachte wist dat er zich meerdere mensen rondom en in de nabijheid van de auto bevonden; verdachte toen hij de auto startte en wegreed over een weg die 5 à 6 meter breed is, niet precies wist waar de mensen die zich rondom zijn auto bevonden op dat moment stonden maar aan de rechter voorkant wel iets in zijn ooghoek zag; het slachtoffer X toen de auto gestart werd twee à drie meter vóór de auto stond ter hoogte van de rechter koplamp; verdachte verder is gereden nadat hij had gehoord dat er iets tegen zijn auto was geklapt. Hieruit heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte de aanmerkelijke kans dat X zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht bewust heeft aanvaard. Dat verdachte op het laatste moment heeft getracht iemand te ontwijken doet hieraan niet af, gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte, die wist dat er zich ongeveer zes politieagenten rond zijn auto moesten bevinden, met zijn auto is weggereden en doorgereden.

Conclusie

Nr. 00828/05

Mr. Machielse

Zitting 7 februari 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 1 september 2004 voor 1. Poging tot: zware mishandeling, en 2. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Verder is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Mr. L. Leenders, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel klaagt dat een onderdeel van de bewezenverklaring onder 1 niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden.

Onder 1 is bewezenverklaard dat

"hij op 23 mei 2003 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (agent van de Regio Politie Utrecht) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een voertuig personenauto (vanuit stilstand en terwijl de motor van dat voertuig was uitgeschakeld) de motor heeft gestart en vervolgens gas heeft gegeven, en zonder dat het voertuig de verlichting aan had vervolgens met dat voertuig plotseling met enige snelheid is weggereden in de richting van voornoemde [slachtoffer] en vervolgens is gebotst tegen voornoemde [slachtoffer] waarbij die [slachtoffer] op de motorkap van dat voertuig terecht kwam en vervolgens terwijl die [slachtoffer] zich nog op dat voertuig bevond is blijven rijden, en met dat voertuig scherpe bochten (mijn nadruk, AM) heeft gemaakt waardoor die [slachtoffer] van dat voertuig afviel en vervolgens terwijl die [slachtoffer] van het voertuig afviel in directe nabijheid van dat voertuig, met dat voertuig is doorgereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."

Het middel klaagt dat niet kan worden bewezen dat verdachte meerdere scherpe bochten heeft gemaakt terwijl [slachtoffer] zich nog op de motorkap van de auto bevond.

3.2. Het middel is gegrond maar hoeft naar mijn mening niet tot cassatie te leiden. Bewijsmiddel 3 houdt als verklaring van [getuige 1] onder meer in dat hij hoorde dat verdachte gas gaf, dat verdachte nog meer gas gaf en optrok, dat hij de agent meenam met de auto toen hij linksaf sloeg en dat de agent ten val kwam.

Ik vermoed dat het hof de tenlastelegging en bewezenverklaring aldus heeft gelezen dat er een groot gevaar bestond voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, onder meer omdat de politieagent, die zich eerst op de motorkap van de door verdachte bestuurde auto bevond, daarvan is afgevallen en het risico liep door de auto te worden overreden. Of verdachte een of meerdere scherpe bochten heeft gemaakt met de politieagent op de motorkap is weinig relevant. Het gevaarvolle van de wijze van rijden van verdachte is dat de persoon op de motorkap onder de wielen kan raken als de bestuurder gewoon doorrijdt. Ik houd het er op dat het hof ten onrechte in de bewezenverklaring van "scherpe bochten" spreekt en dat in de bewezenverklaring daarvoor moet worden gelezen "een scherpe bocht".

Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.

4.1. Ook het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 1. Het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zou niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zijn af te leiden.

4.2. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.(1)

Voorzover het middel erover klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet is af te leiden dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk te noemen is faalt het naar mijn oordeel. De kans dat iemand die van een rijdende auto opvalt met bijvoorbeeld een of meer ledematen onder de wielen terechtkomt is, zo zal het hof hebben geredeneerd, bepaald niet gering te noemen en naar algemene menselijke ervaringsregels is het gevaar dat degenen die van een rijdende auto valt, door die auto wordt overreden en daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt vele malen groter dan een breukdeel van 1 procent.(2)

4.3. Maar het tweede middel klaagt ook dat geen voorwaardelijk opzet heeft bestaan omdat verdachte de kans niet willens en wetens heeft aanvaard. De verklaringen van verdachte wijzen juist op het tegendeel.

4.4. In HIV I overwoog de Hoge Raad(3):

"Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.

Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.

Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard."

4.5. Het hof heeft voor het bewijs gebruikt onder meer de volgende verklaringen van verdachte:

"1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 16 februari 2004, houdt in - zakelijk weergegeven -:

Op 23 mei 2003 was ik met mijn auto op het terrein van het Sanatorium te Zeist. Ik parkeerde mijn auto onder een lichtmast. Terwijl ik daar stond zag ik een aantal agenten het bos uitrennen. Ik heb denk ik zes agenten gezien. De agenten kwamen op mij toelopen. Twee agenten kwamen links bij mijn portier staan. Omdat de agenten mij aan wilden houden, ben ik paniekerig weggereden. Ik voelde mij niet op mijn gemak. Op het moment dat ik weg wilde rijden zag ik aan de rechter voorkant van mijn auto iets in mijn ooghoek. Toen ik iets in mijn ooghoek zag, heb ik gelijk mijn stuur naar links gegooid. Op het moment dat ik mijn stuur naar links draaide, schepte ik een politieagent met mijn auto."

En:

"2. Het in de wettelijke vorm door R.F.P.J. Rotteveel en C.B. Zwolsman, respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie regio Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 23 mei 2003, houdt in als verklaring van verdachte (bladzijden 40 tot en met 43) - zakelijk weergegeven -:

Op 22 mei 2003 ben ik omstreeks 23.00 uur naar [A] in de [a-straat] in [plaats A] gegaan. Rond sluitingstijd, om ongeveer 02.00 uur, ben ik alleen weggegaan bij [B]. Ik wilde wat muziek luisteren in de auto en een joint roken. Ik zocht een rustig plekje om even te gaan staan. Ik reed het terrein van het ziekenhuis op en parkeerde mijn auto, een Opel Astra aan de rechterkant van de weg, onder een brandende straatlantaarn. Terwijl ik mijn joint aan het draaien was, zag ik dat een auto langsreed.

Een paar minuten later zag ik een paar politiemensen in mijn richting rennen. Ik had op dat moment het raam van de bestuurdersportier geheel open staan. Ik zag dat de politiemensen uit het bos kwamen rennen. Ik zag het licht van een zaklamp en ik hoorde een scanner.

Ik hoorde dat een politieman zei:" waar zijn je maatjes", "ik het je net gezien met je maatje", "stap maar uit, je bent aangehouden" of woorden van gelijke strekking.

Ik wilde niet worden aangehouden en ik startte mijn auto. Ik zag dat aan de linkerkant van mijn auto, aan de bestuurderszijde een politieman stond. Omdat ik onder een brandende lantaarnpaal stond, kon ik redelijk goed de mensen zien die links van de auto stonden. Voor de auto heb ik niet gekeken.

Ik sprak met een politieman en de andere politiemensen liepen volgens mij om mijn auto.

Toen ik wegreed wist ik niet waar iedereen op dat moment stond. Ik reed snel weg. Ik had de verlichting van de auto uit staan en deed de verlichting pas aan nadat ik was weggereden.

Ik wilde daar zeker niet meer blijven.

Op het laatste moment zag ik dat iemand voor mijn auto stond. Ik trok meteen aan mijn stuur naar links. Ik deed dat omdat die persoon meer aan de rechterkant stond. Ik hoorde mensen schreeuwden. Ik hoorde dat zij stop stop schreeuwden. Ik hoorde dat iets tegen de auto werd geklapt. Ik heb niet gekeken of ik die persoon had aangereden. Ik heb niet in mijn achteruitkijkspiegels gekeken. Ik keek alleen recht voor mij. Ik reed verder het terrein van het ziekenhuis op."

4.6. Deze verklaringen komen er in de kern genomen op neer dat verdachte de politiefunctionaris [slachtoffer] niet heeft opgemerkt en juist toen hij wegreed bemerkte dat een persoon aan de rechter voorzijde van zijn auto stond en dat hij daarom meteen zijn stuur naar links heeft getrokken, hetgeen niet anders kan worden verstaan dan dat verdachte op het laatste moment heeft getracht te vermijden dat hij de persoon die rechts voor zijn auto stond zou aanrijden.(4)

De gedeelten uit de verklaringen van verdachte, waarin deze doet blijken juist te hebben willen vermijden om iemand aan te rijden, wijzen er dus juist niet op dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard en deze op de koop toe heeft genomen, maar bieden integendeel steun voor de stelling dat het verdachte er juist om te doen was de risico's voor anderen zoveel mogelijk te verminderen. Die gedeelten van zijn verklaringen zijn dan ook niet redengevend voor het bewijs.

Het tweede middel treft naar mijn mening doel.

5. Het tweede middel slaagt naar mijn mening. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging behoort te leiden.

6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging en tot die op art. 440 lid 2 Sv gestoelde beslissing die aan de Hoge Raad gepast voorkomt.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Bijv. HR 24 februari 2004, LJN AO1498; HR 22 november 2005, LJN AU3888.

2 Vgl. HR 23 januari 2001, NJ 2001, 241; HR 24 juni 2003, NJ 2003, 555 m.nt. YB onder NJ 2003, 552.

3 HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552 rov. 3.6, m.nt. YB.

4 Anders dus dan in HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327, waarin verdachte had verklaard dat hij koste wat kost aan de politie wilde ontkomen.