Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-05-2006, AV4091, 01101/05

Parket bij de Hoge Raad, 09-05-2006, AV4091, 01101/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 mei 2006
Datum publicatie
10 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AV4091
Formele relaties
Zaaknummer
01101/05

Inhoudsindicatie

Verduistering; bewijs opzet op wederrechtelijke toe-eigening. In de tenlastelegging is het begrip “zich wederrechtelijk toe-eigenen” gebezigd in de betekenis van art. 321 Sr toekomt. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (HR NJ 1990, 256). De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat het op naam van een ander dan verdachte gesteld rijbewijs is aangetroffen in een koffer tezamen met een aantal valse dan wel vervalste paspoorten in een zijkamer van de woning waar verdachte verbleef en dat hij op de hoogte was van het feit dat het rijbewijs zich daar bevond. Het hof heeft daaruit kunnen afleiden dat de verdachte zich het rijbewijs opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend ex art. 321 Sr.

Conclusie

Griffienr. 01101/05

Mr. Wortel

Zitting:28 februari 2005

Conclusie inzake:

[verzoeker = verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker bij verstek wegens (1) "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod", (2) "verduistering", (3) "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is en in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is" en (4) "opzetheling" is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf.

2. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het enige middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet naar behoren met redenen is omkleed, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen slechts volgt dat verzoeker een rijbewijs voorhanden heeft gehad dat een maand tevoren als vermist was opgegeven, waaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat verzoeker zich als heer en meester van dat rijbewijs is gaan gedragen.

4. Blijkens de bewijsmiddelen hebben opsporingsambtenaren op 15 augustus 2001 (op grond van het bepaalde in de Opiumwet) een onderzoek in verzoekers woning ingesteld, waarbij zij in een zijkamer naast de woonkamer een geopende koffer zagen en in die koffer twee paspoorten en een rijbewijs aantroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat op 13 juli 2001 aangifte is gedaan van vermissing van het rijbewijs.

5. Verzoekers tot bewijs gebezigde verklaringen houden met betrekking tot de paspoorten in dat verzoeker ze gekocht heeft, dat iemand zijn foto in die paspoorten heeft aangebracht, en dat verzoeker ze gebruikte bij het innen van (gestolen) cheques. Met betrekking tot het rijbewijs heeft verzoeker alleen verklaard dat hij wist dat het in zijn kamer lag.

6. Het is natuurlijk geen ijzersterke bewijsconstructie, maar het lijkt me dat het Hof uit de omstandigheid dat verzoeker het rijbewijs willens en wetens in zijn woning bewaarde, een maand nadat het als vermist was opgegeven, terwijl verzoeker dat rijbewijs in een koffer had gedaan waarin hij ook vervalste of valse paspoorten had zitten die hij gebruikte om zich bij verzilveren van cheques voor een ander uit te geven, wel kon afleiden dat verzoeker zich als rechthebbende van het rijbewijs is gaan gedragen, en het aldus heeft verduisterd.

7. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.

8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,