Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-05-2006, AV6209, 02325/05

Parket bij de Hoge Raad, 09-05-2006, AV6209, 02325/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 mei 2006
Datum publicatie
10 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AV6209
Formele relaties
Zaaknummer
02325/05

Inhoudsindicatie

Verstek; aanwezigheidsrecht; correspondentie met ressortsparket. 1. Indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in een GBA of wiens feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland of wiens adres in het buitenland bekend is, rechtsgeldig is betekend en verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dat lijdt slechts uitzondering indien aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van dat recht. Dan behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat o.g.v. een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Voorts geldt dat ingeval door of namens verdachte appèl is ingesteld - maar overigens ook indien het beroep is ingesteld door de OvJ - rekening moet worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Daarom mag van degene die appèl instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appèldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Dat geldt niet alleen indien verdachte in appèl is gegaan maar ook ingeval de eerder in de zaak gewezen uitspraak door de HR is vernietigd met verwijzing of terugwijzing van de zaak naar de feitenrechter. Tot zodanige maatregel kan in elk geval worden gerekend dat verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman - die uit eigen hoofde een afschrift van de appèldagvaarding ontvangt indien hij zich in appèl heeft gesteld of is toegevoegd - opdat verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt (HR NJ 2002, 317). 2. Bij de aan de HR toegezonden stukken bevindt zich niet de aan de cassatieakte gehechte kopie van een brief van verdachte (aan het ressortsparket, met het verzoek als correspondentieadres te hanteren X-straat te Y), welke in kopie naar advocaat mr. Z zou zijn gezonden. Verdachte heeft niet overgelegd een kopie van een begeleidend schrijven aan mr. Z noch een ontvangstbevestiging van het ressortsparket van die brief, terwijl hij niet heeft aangevoerd dat hij de brief aan het ressortsparket aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verzonden. Voorts blijkt niet dat verdachte, zoals door hem kennelijk is aangekondigd, het desbetreffende bericht per fax heeft verzonden; dienaangaande zijn in ieder geval geen bescheiden overgelegd. Gelet op e.e.a. moet het ervoor worden gehouden dat die brief niet aanwezig was in het dossier dat het hof ter beschikking stond bij de behandeling in appèl, terwijl onvoldoende grond bestaat voor het ernstige vermoeden dat voormelde brief door het ressortsparket is ontvangen en vervolgens in het ongerede is geraakt. Het hof was niet gehouden het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn. Ook behoefde het hof niet te doen blijken te hebben onderzocht of er grond bestond voor die schorsing.

Conclusie

Nr. 02325/05

Mr Machielse

Zitting 14 maart 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft, na vernietiging door de Hoge Raad van een eerder arrest van dat Hof, de verdachte bij verstek op 31 augustus 2004 voor 1. overtreding van artikel 163, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd, 2. poging tot zware mishandeling en 3. overtreding van artikel 9, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf alsmede, ten aanzien van het onder 1. en 3. genoemde afzonderlijk, tot een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden.

2. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.

3.1 Het eerste middel klaagt erover dat het recht van verdachte op een behandeling van zijn zaak binnen de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden, nu tussen het instellen van het beroep in cassatie en de ontvangst van de stukken ter griffie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken.

3.2 De verdachte heeft op 30 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 16 augustus 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de door de Hoge Raad op acht maanden bepaalde inzendtermijn met ruim twee weken is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.

4.1 Het tweede middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte de zaak bij verstek heeft behandeld.

4.2 Uit de stukken blijkt het volgende:

(i) op 6 januari 2004 heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof Leeuwarden van 27 september 2001 vernietigd omdat de appèldagvaarding niet was betekend overeenkomstig art. 588 Sv.

(ii) Na deze vernietiging is op 17 juni 2004 tevergeefs getracht de dagvaarding in hoger beroep in persoon uit te reiken op het GBA-adres van verdachte, zijnde [a-straat 1] te [woonplaats], het adres waar verdachte sinds 26 augustus 2003 stond ingeschreven. De verdachte heeft de dagvaarding ook niet op het postkantoor opgehaald zodat de dagvaarding uiteindelijk op 16 juli 2004 aan de griffier is betekend en op die datum de dagvaarding tevens als gewone brief aan het voornoemde GBA-adres van verdachte is verzonden.

(iii) Op 17 augustus 2004 heeft de terechtzitting in hoger beroep plaatsgevonden. Het Hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen en de zaak inhoudelijk behandeld.

(iv) Op 31 augustus 2004 heeft het Hof verstekarrest gewezen.

(v) Op 30 november 2004 heeft verdachte beroep in cassatie ingesteld en daarbij een schriftelijke verklaring ingediend. Deze luidt - voor zover van belang - als volgt:

"Op 6 januari 2004 heeft de Hoge Raad der Nederlanden mijn zaak terugverwezen naar het gerechtshof Leeuwarden.

Op 15 april 2004 heb ik vervolgens telefonisch contact opgenomen met het ressortsparket van het gerechtshof Leeuwarden. Ik wilde mijn adreswijziging doorgeven, zodat alle correspondentie terzake en de dagvaarding mij zouden bereiken. Mij werd gezegd dat ik dit schriftelijk moest doen. Dat heb ik vervolgens ook gedaan. De betreffende brief is aan deze verklaring gehecht.

Dat ik 15 april 2004 heb gebeld om mijn adreswijziging door te geven, is, naar mij nu is gebleken, toen bij het ressortsparket ook in de computer genoteerd.

Omdat ik maar niets hoorde, en benieuwd was of er al een zittingsdatum bekend was, heb ik op 22 november 2004 opnieuw het ressortsparket gebeld. Tot mijn verbazing kreeg ik te horen dat ik inmiddels bij verstek door het gerechtshof was veroordeeld.

Een dagvaarding voor de zitting heb ik echter nooit ontvangen, terwijl ik juist, omdat ik het zo belangrijk vond om aanwezig te zijn bij die zitting en daar de verdediging te voeren, het ressortsparket schriftelijk, mijn adresgegevens had toegestuurd."

(vi) De aan de verklaring gehechte brief (in kopie) van 16 april 2004 houdt in dat verdachte als correspondentie- en dagvaardingsadres opgeeft: [b-straat 1] te [0000 BB] te [woonplaats] en tevens dat het advocatenkantoor Anker & Anker te Leeuwarden voor verdachte zal blijven optreden.

4.3 Vooropgesteld zij dat verdachte tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld. Immers, ingevolge art. 432, tweede lid, Sv heeft de verdachte binnen veertien dagen nadat hij op 22 november 2004 telefonisch had vernomen dat hij reeds bij verstek was veroordeeld, cassatie ingesteld.(1)

4.4 In de toelichting op het middel wordt betoogd, met verwijzing naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, dat het Hof niet zomaar had kunnen concluderen dat verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Het Hof had dienen te onderzoeken of verdachte een ander adres dan zijn GBA-adres had opgegeven ten behoeve van de ontvangst van gerechtelijke stukken en voorts nader had dienen te onderzoeken of er reden was om het onderzoek te terechtzitting te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.

4.5 Uit in cassatie opgevraagde informatie blijkt dat verdachte inderdaad op 15 april 2004 telefonisch contact heeft opgenomen met het ressortsparket te Leeuwarden. Een uitdraai uit NIAS(2) houdt - voor zover van belang - het volgende in:

"(15-04-04:)Tel. cont. [verdachte], die aangeeft een adreswijz te faxen:

VIP: [a-straat 1], [0000 AA] [woonplaats] (JS 15-4-04)"

Navraag leerde ook dat het AG-dossier niet meer in het archief lag, zodat niet meer is te achterhalen of de originele brief met daarin de opgave van het correspondentieadres daadwerkelijk bij het ressortsparket is binnengekomen en wellicht daarin is beland. Nu verdachte, in weerwil van zijn toezegging, de adreswijziging kennelijk niet per fax heeft verstuurd maar per gewone post en blijkbaar ook niet heeft geïnformeerd of zijn brief in goede orde was aangekomen, dient het gegeven dat het correspondentieadres niet is doorgekomen voor rekening van de verdachte te komen.(3) Wat resteert is de betekeningsronde zoals hierboven onder 3.2 weergegeven.

4.6 In HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 m.nt. Sch overwoog de Hoge Raad:

"3.33. Indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in een GBA of wiens feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland of wiens adres in het buitenland bekend is, rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.(4)

3.34. Het vorenoverwogene lijdt slechts uitzondering wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dan behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn.

Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben:

a. in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd.(5)

b. in het hiervoren onder 3.23 behandelde geval dat de verdachte een postbus heeft.

c. in de hiervoren onder 3.20 sub d en 3.22 sub a behandelde gevallen waarin het adres van de verdachte in het buitenland bekend is, en hetzij blijkt dat bij de toezending van de dagvaarding aan de verdachte de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd(6), hetzij het ernstige vermoeden bestaat dat de buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek tot uitreiking van de dagvaarding.

In die gevallen dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat het desbetreffende verzuim wordt hersteld, dan wel de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn."

4.7 De vraag is derhalve of aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Ik ben van mening dat dit niet het geval is. Op de terechtzitting is niet gebleken dat verdachte op dat moment uit anderen hoofde was gedetineerd. Ook is er geen sprake van het in NJ 2002, 317 onder 3.23. behandelde geval dat verdachte een postbus had. Tevens is er geen sprake van een buitenlands adres. Het Hof heeft derhalve niet ten onrechte de zaak bij verstek behandeld.

Het middel faalt.

5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden voor vernietiging aangetroffen.

6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde sanctie, met zodanige vermindering van de sanctie dat de inbreuk op verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn in voldoende mate wordt gecompenseerd alsmede tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Naar aanleiding van een op 8 februari 2006 in persoon uitgereikte verstekmededeling heeft verdachte nogmaals, op 21 februari 2006, beroep in cassatie ingesteld.

2 Nieuw Appelsysteem Strafzaken.

3 Vgl. HR 18 november 2003, LJN AN8293; HR 3 juni 1998, NJ 1999, 317 (civiele zaak). Ingevolge het per 1 november 2005 in werking getreden art. 588a Sv dient een verdachte voor het doorgeven van een (post)adreswijziging in persoon een verklaring af te leggen bij het openbaar ministerie bij hetwelk de zaak in behandeling is.

4 Vgl. HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 136, HR 3 maart 1998, NJ 1998, 500 en HR 3 november 1998, NJ 1999, 123.

5 Vgl. HR 20 maart 1990, NJ 1990, 798.

6 Vgl. HR 15 januari 2002, LJN AD8129.