Home

Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2006, AY0112, 02474/05

Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2006, AY0112, 02474/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
17 oktober 2006
Datum publicatie
17 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AY0112
Formele relaties
Zaaknummer
02474/05

Inhoudsindicatie

Het pv van de terechtzitting houdt niet in dat de AG bij het hof en de verdediging ex art. 288.3 Sv uitdrukkelijk hebben ingestemd met het afzien van de hernieuwde oproeping van de opgeroepen maar niet verschenen getuige. Het moet er daarom voor worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van het zaken had het hof o.g.v. art. 287.3 Sv de hernieuwde oproeping van die getuige moeten bevelen. Het hof had daarvan echter ex art. 288.1 Sv bij een met redenen omklede beslissing kunnen afzien. Een dergelijke beslissing ontbreekt evenwel. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in appel en de naar aanleiding daarvan gewezen einduitspraak (HR LJN AB2943).

Conclusie

Nr. 02474/05

Mr. Vellinga

Zitting: 27 juni 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen hebben gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.

2. Namens verdachte heeft mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat het Hof zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging heeft afgezien van het horen van de niet-verschenen getuige [betrokkene 1]. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat, aangezien in het proces-verbaal ter terechtzitting niet staat opgenomen dat de verdediging uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de getuige en het Hof in zijn uitspraak niet uitdrukkelijk heeft overwogen dat door het achterwege blijven van deze getuige de verdediging redelijkerwijs niet in zijn belangen is geschaad, het Hof een hernieuwde oproeping van de niet-verschenen getuige had moeten bevelen. Nu dit niet is gebeurd, zou sprake zijn van substantiële nietigheid.

4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2005 houdt onder meer het volgende in:

"De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van het Hof te zijn genaamd:

[verdachte]

(...)

Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr J.W. Heemskerk, advocaat te Maastricht.

(...)

De verdachte, verklaart op vragen van de voorzitter - zakelijk weergegeven - als volgt:

Op 25 september 2002 zat ik vast in P.I. De Leuvense Poort in 's-Hertogenbosch. Ik ben mijn rijbewijs kwijtgeraakt op 29 juni 2002. Ik heb nooit een Ford in mijn bezit gehad, ik reed altijd in Opels. Ik ga niet zeggen dat ik iets verkeerd heb gedaan terwijl ik onschuldig ben. Nu u het mij uitlegt begrijp ik wat een katvanger is. Mijn rijbewijs ligt in Maastricht. Ik weet niet of mijn vriendin mijn rijbewijs heeft uitgeleend aan iemand anders. Ikzelf heb dat in ieder geval niet gedaan. Ik wil graag dat [betrokkene 1], degene die aangehouden is op 25 september 2002, gehoord gaat worden. Mij worden allerlei dingen verweten terwijl ik geen idee heb waar het allemaal over gaat.

Het Hof beveelt dat het openbaar ministerie een nader onderzoek zal instellen naar alle kenteken(s) die op de naam van verdachte staan. Het hof beveelt dat het openbaar ministerie de relevante stukken met betrekking tot de tenaamstelling - o.a. de gebezigde stukken waaruit de identiteit van de aanvrager blijkt - overlegt aan het hof.

De voorzitter schorst - gehoord de advocaat-generaal - vervolgens om die reden het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd en wel tot de terechtzitting van vrijdag 15 juli 2005 te 09.30 uur, met bevel tot oproeping van de getuige [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [a-straat 1], tegen die datum en dat tijdstip."

5. Voorts houdt het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2005 onder meer in:

"De verdachte,

(...)

is niet verschenen.

Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Maastricht, die verklaart uitdrukkelijk door verdachte gemachtigd te zijn de verdediging te voeren. De voorzitter stemt daarmee in.

De voorzitter hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 13 april 2005.

De raadsman verklaart -zakelijk weergegeven-:

Mijn cliënt is onschuldig. Hij houdt vol dat hij nooit een Ford op zijn naam heeft gehad. Wel heeft hij Opels op zijn naam gehad. Mijn cliënt is hier vrij stellig in. Mijn cliënt is zijn rijbewijs kwijtgeraakt. Hij heeft het kenteken niet op zijn naam laten zetten. Dat heeft iemand anders gedaan die op mijn cliënt lijkt. Een legitimatiebewijs wordt op het postkantoor niet goed gecontroleerd. Ik wil graag een onderzoek waarin wordt onderzocht of mijn cliënt een katvanger is.

Ik vind dat er geen overtuigend bewijs is. De gevangenisstraf is te hoog, mijn cliënt heeft liever een taakstraf. De ontzegging van de rijbevoegdheid is te lang mede gezien het feit dat verdachte nog een ontzegging heeft openstaan.

De advocaat-generaal rekwireert en voert daarbij het volgende aan:

Het kenteken stond op naam van de verdachte. Verdachte moet aanwezig zijn geweest bij het overschrijven van het kenteken van de auto. De datum van overschrijving van de auto valt niet samen met de periode dat verdachte in detentie heeft gezeten. De ene keer zegt verdachte dat hij zijn rijbewijs kwijt is, de andere keer zegt hij dat het bij zijn vriendin ligt. Met het kenteken van de auto op naam van verdachte is het zijn verantwoordelijkheid om een verzekering in stand te houden.

Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.

De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen.

De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit."

6. Bij de stukken in de onderhavige zaak bevindt zich ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] een oproeping om te verschijnen ter terechtzitting van 15 juli 2005. Deze oproeping is niet in persoon betekend. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2005 houdt niet in dat de getuige aldaar is verschenen zodat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat de getuige inderdaad niet is verschenen.

7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 juli 2005 heeft de verdediging in het niet verschenen zijn van de getuige geen aanleiding gezien te verzoeken de behandeling van de zaak aan te houden opdat de getuige voor een nadere terechtzitting kon worden opgeroepen. Uit dat proces-verbaal blijkt niet dat de Advocaat-Generaal zich heeft uitgelaten over hetgeen zou dienen te geschieden nu de getuige niet was verschenen en evenmin wat het Hof te dien aanzien besloten heeft. Nu de getuige niet opnieuw is opgeroepen moet het er daarom voor worden gehouden dat het Hof in het niet verschenen zijn van de getuige geen aanleiding heeft gezien deze opnieuw op te roepen en daartoe de behandeling van de zaak aan te houden. Daarbij merk ik op dat in de inwilliging door het Hof van het verzoek om de getuige op te roepen, niet besloten ligt dat het Hof het horen van die getuige in het belang van het onderzoek noodzakelijk achtte.(1)

8. In de onderhavige zaak is de verdediging op beide terechtzittingen in hoger beroep door dezelfde raadsman gevoerd als de raadsman die verdachte bijstaat in cassatie. In aanmerking genomen dat uit het stilzwijgen van de raadsman ter terechtzitting van 15 juli 2005 met betrekking tot de niet-verschenen getuige kan worden afgeleid dat hij toen kennelijk van oordeel is geweest dat verdachtes belang niet meebracht dat moest worden verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak opdat de getuige opnieuw kon worden opgeroepen, meen ik dat in cassatie niet voor het eerst kan worden geklaagd over het achterwege blijven van een nieuwe oproeping van de getuige wanneer, zoals in het onderhavige geval, verdachtes raadsman in de gelegenheid is geweest de feitenrechter te verzoeken de op verdachtes verzoek opgeroepen, doch niet verschenen getuige alsnog op te roepen en hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.(2)

9. Het middel faalt.

10. Ambtshalve merk ik op dat de keuze voor de oplegging van de vrijheidsstraf in strijd met het bepaalde in art. 359 lid 6 jo. 415 Sv niet is gemotiveerd. Nu over dit motiveringsgebrek niet wordt geklaagd, volsta ik ermee de aandacht op dit gebrek te vestigen.

11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. HR 4 januari 2005, LJN AR5701, rov. 3.3, ten aanzien van het gelegenheid geven voor het opgeven van door verdachtes raadsman relevant geachte tap-gegevens.

2 Vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, m.nt. Sch, rov. 3.41 ten aanzien van een beroep op nietigheid van de betekening van de dagvaarding dan wel schending van het aanwezigheidsrecht. Zie ook HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, rov. 3.9 over een beroep op overschrijding van de redelijke termijn.