Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-03-2007, AZ6013, 00266/06

Parket bij de Hoge Raad, 13-03-2007, AZ6013, 00266/06

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 maart 2007
Datum publicatie
14 maart 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6013
Formele relaties
Zaaknummer
00266/06

Inhoudsindicatie

Bewijs van opzet op geweld bij bewezenverklaring van diefstal met geweld. Het hof heeft geoordeeld dat verdachte opzet had op het plegen van geweld tegen de politieagent X. Voor dat opzet kan echter niet redengevend zijn de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte, vzv. inhoudende: "Toen ik in de smalle doorgang rende, sprong de agent opeens voor mij. Ik rende zo hard, dat ik niet kon stoppen. Ik kon ook geen andere kant op. Ik ben toen tegen de agent op gebotst. Ik rende hard. Toen de agent "stop" naar mij riep, was de smalle doorgang nog vrij en ben ik doorgegaan met rennen. Ik kon vervolgens echt niet meer stoppen." De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.

Conclusie

Nr. 00266/06

Mr. Vellinga

Zitting: 9 januari 2007

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, wegens "poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 43 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en voor dat bedrag tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

2. Namens verdachte heeft mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel houdt in dat 's Hofs motivering van de bewezenverklaring ter zake van het plegen van geweld onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is terwijl het Hof voorts verdachtes verweer dat hij geen opzet had op het uitoefenen van geweld op [hoofdagent van politie], niet deugdelijk en niet op begrijpelijke wijze heeft verworpen.

4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 23 maart 2004 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen toebehorende aan Buurthuis De Bram en/of stichting Cumulus, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of diens mededader en zich daarbij de toegang tot dat buurthuis te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, zich met zijn mededader naar dat buurthuis heeft begeven, waarna zijn mededader met een breekijzer, althans een scherp/hard voorwerp, een deur van voornoemd buurthuis heeft getracht te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd door geweld tegen [hoofdagent van politie] (hoofdagent van politie) gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij - nadat verdachte zijn weg te voet had voortgezet (met volle, althans onverminderde vaart) tegen die [hoofdagent van politie] is aangerend/gebotst."

5. Het Hof heeft hiertoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:

1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 23 augustus 2005 voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

"Ik was in de nacht van 22 op 23 maart 2004 bij buurthuis "De Bram" in Utrecht. Ik bestuurde de scooter. Ik was daar samen met een ander.

Toen ik vervolgens langzaam wegreed, zag ik de politie aankomen. De politie deed de sirene aan en ik wist toen dat ik moest stoppen.

Ik had in de gaten dat de politie achter mij aan zat. Ik had de bedoeling om aan de politie te ontkomen.

Vervolgens zijn we gevallen met de scooter en ben ik opgestaan en weggerend. Ik heb niet gehoord dat de politie "stop" naar mij riep. Terwijl ik aan het rennen was, zag ik een agent staan. Hij riep dat ik moest stoppen. Ik probeerde de agent te ontwijken, hij tackelde mij en ik struikelde richting geparkeerde auto's. Ik rende vervolgens verder, ik rende richting de doorgang tussen de geparkeerde auto's en de muur, in de verte zag ik een agent. Toen ik in de smalle doorgang rende, sprong de agent opeens voor mij. Ik rende zo hard, dat ik niet kon stoppen. Ik kon ook geen andere kant op. Ik ben toen tegen de agent op gebotst. Ik rende hard. Toen de agent "stop" naar mij riep, was de smalle doorgang nog vrij en ben ik doorgegaan met rennen. Ik kon vervolgens echt niet meer stoppen. Mijn doel was om weg te komen. Ik zag de doorgang en wilde weg."

2. De verklaring van [hoofdagent van politie], afgelegd ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, op 14 september 2004 voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:

"De verdachte kon op 23 maart 2004 alleen maar voor- of achteruit lopen. Aan de ene zijde stonden auto's, aan de andere huizen. Ik riep hem ongeveer 8 seconden voor de botsing luid aan. De verdachte was een enorme sprint aan het rekken. Ik kon de ruimte tussen de huizen en de auto's met gespreide armen geheel afdekken. De verdachte had volgens mij nog kunnen stoppen, maar bleef doorrennen en botste frontaal tegen mij aan. Hij raakte mij met zijn bovenlichaam, vermoedelijk met zijn hoofd."

(...)

5. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, dossiernummer LJN PL0914/04-005641, gesloten en getekend op 24 maart 2004, gevoegde door [verbalisant 1], agent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, mutatienummer LJN PL0914/04-097051, gesloten en getekend op 23 maart 2004, pagina 20 tot en met 22, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisant:

"Op 23 maart 2004 omstreeks 00:45 uur was ik in uniform gekleed en vormde op dat moment samen met collega [hoofdagent van politie] de surveillance-eenheid 14.20. Omstreeks het voornoemde tijdstip sprak ik, telefonisch, met een medewerker van de regionale meldkamer Utrecht. Ik hoorde dat deze medewerker aan mij doorgaf dat er op dat moment een inbraak gaande was op de Henriettedreef.

Onderweg hoorde ik middels de mobilofoon van ons voertuig dat het personeel van de regionale meldkamer eveneens de surveillance-eenheid 11.10 verzocht ter plaatse te gaan. Enkele seconden hierna hoorde ik dat het voornoemde personeel van de meldkamer doorgaf dat de melder op dat moment een bromfiets zag wegrijden. Volgens deze melder zou deze bromfiets wegrijden in de richting van de Taagdreef. Ik hoorde dat het personeel van de meldkamer doorgaf dat er op de bromfiets twee manspersonen zouden zitten.

Daar wij op dat moment op de Zamenhofdreef te Utrecht reden, besloten wij via de Rhonedreef de Taagdreef op te rijden. Rijdend op de Rhonedreef zag ik een scooter/bromfiets. Ik zag dat deze bromfiets reed over de Taagdreef. Ik zag dat deze bromfiets geen verlichting voerde en dat er op de bromfiets twee manspersonen zaten. Daar wij vermoedden dat dit de bromfiets betrof, die zojuist vanuit de Henriettedreef was komen rijden, zijn wij achter de bromfiets aangereden.

Ik zag dat beide personen achterom keken en ons surveillance voertuig zagen rijden. Ik zag dat de bromfiets versnelde en dat beide opzittenden met hoge snelheid het kruispunt met de Brailledreef overstaken. Ik zag dat de bestuurder wederom omkeek en midden op de weg ging rijden vermoedelijk teneinde inhalen te voorkomen. Ik zag de bromfiets enkele seconden later linksaf sloeg en een fiets/bromfietspad op reed. Wij zijn met ons voertuig eveneens het genoemde pad opgereden. Enkele seconden nadat wij de bromfiets in de Miltenburgstraat zagen rijden, hoorde ik dat de surveillance-eenheid 11.10 middels de mobilofoon doorga dat zij de genoemde scooter zagen rijden. Ik hoorde dat zij kort hierna beide personen zagen rennen in de richting van de Miltenburgstraat. Daar ik vermoedde dat beide personen in onze richting zouden rennen, ben ik uit het voertuig gestapt. Na vijftig meter zag ik de twee jongens. Ik zag dat zij mij zagen rennen. Ik zag dat de ander in mijn richting rende. Ik zag dat hij recht op mij toe liep. Ik zag dat hij mij tot op circa twee meter naderde. Ik zag dat hij vanaf hier, vanuit mijn oogpunt gezien, linksaf sloeg. Ik heb hierop, toen ik hem tot circa vijftig centimeter was genaderd, getracht hem te tackelen. Ik stak namelijk mijn rechtervoet uit. Ik voelde dat mijn voet één van zijn voeten raakte. Ik zag dat hij hierdoor gedeeltelijk ten val kwam. Ik zag dat hij opstond en zijn weg rennend vervolgde. Nadat ik tevergeefs de verdachte had gepoogd bij zijn arm te pakken, rende ik wederom achter hem aan. Daar ik vermoedde dat collega [hoofdagent van politie] uit die richting zou komen rennen, gaf ik portofonisch door dat ik de verdachte in zijn richting zag rennen. Kort hierna zag ik collega [hoofdagent van politie]. Ik zag dat hij de genoemde jongen zag en hoorde dat hij zei: "Politie, staan blijven", of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat de jongen op [hoofdagent van politie] toe rende. Ik zag dat zij kort hierna tegen elkaar botsten. Ik zag dat de verdachte kort voor dat hij met [hoofdagent van politie] in aanraking kwam omhoog sprong. Ik zag dat hij tijdens de frontale botsing met [hoofdagent van politie] met kop en schouders boven [hoofdagent van politie] uitkwam. Ik heb hierop de jongen bij zijn nek vastgepakt.

Ik zag dat [hoofdagent van politie] hevig bloedde. Ik zag dat het zijn neus was die bloedde. "

6. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], brigadier van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, dossiernummer LJN PL0914/04-005641, gesloten en getekend op 24 maart 2004, gevoegde door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, mutatienummer LJN PL0914/04-097051, opgemaakt op 24 maart 2004, pagina 32 tot en met 34, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van [hoofdagent van politie]:

"Ik doe aangifte van (poging) tot zware mishandeling, dan wel poging doodslag.

Ik ben als politieambtenaar werkzaam bij de politie regio Utrecht. Gedurende mijn werkzaamheden in de nacht van 22 maart op 23 maart 2004 werd ik voor een inbraak gezonden naar de Henriettedreef te Utrecht.

Tezamen met mijn collega [verbalisant 1] reed ik achter de verdachten van de inbraak aan. Ik zag dat de verdachten zich voortbewogen op een scooter. Ik reed achter de scooter aan over de Loevenhoutsedijk. Ik zag dat de scooter ongeveer 70 km/uur reed. Ik reed op dat moment op ongeveer 20 meter achter de scooter en had het verlichte transparant met daarop "Stop - politie" en mijn optische- en geluidssignalen in werking. Ook seinde ik met mijn groot licht. Korte tijd later kwamen de verdachten met de scooter ten val en vluchtten de verdachten te voet verder. Eén van de verdachten kwam mijn kant opgerend. Toen deze verdachte mij op ongeveer 20 meter genaderd was, riep ik met zeer luide stem: "Politie, staan blijven". Ik zag dat de genoemde huizen en geparkeerde auto's ter plaatse als het ware een corridor vormden waar men over een afstand van ongeveer 15 meter niet zijdelings uitkon. Omdat de verdachte werd achtervolgd door mijn collega [verbalisant 1] en ik aan de andere zijde stond, bleef ik hier staan om [verdachte] "op te vangen". Ik zag dat de verdachte met onverminderde vaart op mij afrende en ik voelde dat hij met zijn lichaam tegen mij aanbotste. Ik voelde dat de verdachte dit kennelijk met opzet en zeer grote kracht deed. Ik voelde dat ik door iets hards van verdachtes lichaam geraakt werd.

Direct nadat ik door [verdachte] was geraakt voelde ik een hevige en stekende pijn in mijn gezicht en voelde ik veel bloed uit mijn neus stromen.

In het ziekenhuis bleek ik een zware kneuzing aan mijn neus te hebben, een gescheurde lip (binnen- en buitenzijde) en een ontvelde elleboog. Nu, om 04:40 uur, heb ik zeer veel pijn aan mijn neus welke erg gezwollen is, veel hoofdpijn en pijn aan mijn elleboog."

6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:

"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

Ik heb die agent niet opzettelijk letsel toegebracht.

Ik was in de nacht van 22 op 23 maart 2004 bij buurthuis "De Bram" in Utrecht. Ik heb niet geprobeerd in te breken. Ik bestuurde de scooter.

Ik was daar samen met een ander. Ik weet niet waarom die getuige die dingen heeft gezien, ik was het niet die daar heeft ingebroken.

Ik wil niet zeggen wie die jongen was die bij mij was. Ik wil hem niet verlinken.

Ik had in de gaten dat de politie achter mij aan zat. Ik had de bedoeling om aan de politie te ontkomen. Ik reed op een motorscooter en had geen helm op. Ik had ook geen rijbewijs voor een dergelijke motor. Ik wist niet dat het allemaal zou gaan aflopen zoals nu is gebeurd.

Achteraf gezien was het dit alles niet waard. Ik wist niet dat die jongen met wie ik op de motor zat, een blikje naar de politie zou gooien. Ik bestuurde de motor.

Vervolgens zijn we gevallen met de scooter en ben ik opgestaan en weggerend. Ik heb niet gehoord dat de politie "stop" naar mij riep. Terwijl ik aan het rennen was, zag ik een agent staan. Hij riep dat ik moest stoppen. Ik probeerde de agent te ontwijken, hij tackelde mij en ik struikelde richting geparkeerde auto's. Ik rende vervolgens verder, ik rende richting de doorgang tussen de geparkeerde auto's en de muur. In de verte zag ik een agent. Toen ik in de smalle doorgang rende, sprong de agent opeens voor mij. Ik rende zo hard, dat ik niet kon stoppen. Ik kon ook geen andere kant op. Ik ben toen tegen de agent op gebotst. Ik rende hard. Toen de agent "stop" naar mij riep, was de smalle doorgang nog vrij en ben ik doorgegaan met rennen. Ik kon vervolgens echt niet meer stoppen.

Mijn doel was om weg te komen. Ik zag de doorgang en wilde weg.

Het was niet mijn bedoeling om die agent omver te lopen en letsel toe te brengen. Ik had geen opzet om die man te verwonden.

Ik heb de agent geen kopstoot gegeven. Als dat zo was, dan had ik ook blauwe plekken moeten hebben en die had ik niet.

Ik rende harder dan die agent en ik kon niet meer stoppen. Ik had ook geen tijd om mijn handen naar voren te strekken om mijn val op te vangen. Door het afremmen kwam ik iets omhoog tegen de agent aan. Dat zie je ook bij sporters die hard rennen en dan afremmen, die komen ook omhoog. Ik rende hard, de agent sprong ervoor en ik botste vervolgens tegen hem aan.

Ik was in volle vaart, ik dacht dat ik sneller voor de doorgang was dan de agent, maar opeens sprong hij ervoor.

Ik wil niet verklaren over wat mijn vriend die avond deed. Ik ging toen naar huis, die nacht. Ik wilde al naar huis, maar besprak met de jongen die bij mij was waar we eerst naar toe zouden gaan. Toen ik vervolgens langzaam wegreed, zag ik de politie aankomen. De politie deed de sirene aan en ik wist toen dat ik moest stoppen.

Ik ben niet gestopt omdat ik op een motor reed zonder rijbewijs en zonder verzekering.

(...)

De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. "

7. De pleitnota van de raadsman houdt, voor zover relevant, het volgende in:

"2. De botsing met verbalisant [hoofdagent van politie]

Verbalisanten: opzettelijke botsing

De politie laat er weinig twijfel over bestaan dat men van mening is dat client overduidelijk opzettelijk verbalisant [hoofdagent van politie] heeft getorpedeerd om aan de achtervolgende agenten te ontvluchten.

Client: Botsing onvermijdelijk

Client heeft dit consequent en beargumenteerd tegengesproken. Volgens client heeft hij na de tacklepoging door [verbalisant 1] een aantal meters struikelend doorgerend en vond zichzelf daarna in de positie dat hij in een smalle corridor tussen de huizen en de geparkeerde auto's ineens op korte afstand verbalisant [hoofdagent van politie] voor zich vond. Afremmen was niet meer mogelijk en client is op [hoofdagent van politie] gebotst. Uit een soort automatische reactie op de naderende botsing heeft client kennelijk een sprongetje gemaakt.

Uiteenlopende verklaringen

Door [verbalisant 1] wordt dit ook zo beschreven, maar deze trekt de conclusie dat client door [hoofdagent van politie] wilde heen springen. [Hoofdagent van politie] zelf verklaart ook zeer stellig dat client opzettelijk heeft gehandeld. Hij beweert zelfs dat er sprake moet zijn geweest van een kopstoot. Deze kopstoot wordt echter ontkend door [verbalisant 1].

Geen letsel client

[Hoofdagent van politie] concludeert tot de kopstoot omdat hij is geraakt door iets hard van het lichaam van client. Client is echter door de politie herhaaldelijk onderzocht en vertoonde geen enkel letsel. Voorts verklaart ook [hoofdagent van politie] niets over een uitgestoken elleboog of iets dergelijks. Het is dus aannemelijk dat de neus van [hoofdagent van politie] in botsing is gekomen met de borstkas van client. Sowieso geen kopstoot dus, en ook geen aanwijzingen van een opzettelijke torpedering. Als client dit immers had gewild, dan had hij wel een knietje of vuist of elleboog uitgestoken, en van enig bijbehorend letsel blijkt dus niet.

Risico op eigen letsel

Naar analogie van het Porschearrest is te stellen dat client bij een botsing als de onderhavige zelf ook een behoorlijk risico liep om gewond te raken, zodat uitermate onaannemelijk is dat hij het doelbewust laat aankomen op een full-body botsing met een verbalisant.

Vangpoging

Uit de verklaring van [hoofdagent van politie] blijkt dat hij zelf ook heeft getracht client "op te vangen", zodat ook aannemelijk is dat hij als een soort keeper de bewegingen van client heeft gevolgd om hem te kunnen opvangen. Dat hij dus structureel in de baan van de loop van client - die [hoofdagent van politie] te laat zag - is gebleven. Dit betekent dat het zelfs moeilijk zou zijn geweest voor client om [hoofdagent van politie] te ontwijken als hij dat al had gekund. In dat opzicht heeft [hoofdagent van politie] dus zelf ook niets gedaan om een botsing te voorkomen.

Situatieschets

Uit de door mij gemaakte foto's (zie de bijlagen bij mijn pleitnota in eerste aanleg die zich ongetwijfeld in uw dossier bevindt) en de verklaringen van verbalisanten en client is wel een beeld te krijgen van hoe een en ander eruit heeft gezien. De corridor tussen auto's en huizen was veel smaller dan de 2,5 - 3,0 meter die de verbalisanten aangeven. Dat maakt des te aannemelijker dat client niet eens langs [hoofdagent van politie] kon lopen, al had hij dat nog zo graag gewild. Het enige wat hij kon doen was afremmen, maar daarvoor was de snelheid te groot. Dat client [hoofdagent van politie] niet op tijd heeft kunnen zien, vloeit voort uit het feit dat het aldaar - volgens [verbalisant 1] - erg donker was, [hoofdagent van politie] een donkere jas aanhad, de politieauto niet volop verlicht aan het eind van de straat stond, en client een seconde ervoor bijna gevallen was en hierbij logischerwijs niet zijn pad heeft kunnen bezien. Client ging er na de ontweken tackle van [verbalisant 1] van uit dat hij de politie afgeschud had en dat hij vervolgens moest gaan nadenken of hij links- of rechtsaf de Loevenhoutse Dijk zou oprennen. Tot zijn verbazing kwam hij toen echter op volle snelheid oog in oog met [hoofdagent van politie] en kon niet meer remmen of uitwijken.

Negatieve interpretatie door verbalisanten

Er is een goede verklaring voor het feit dat de verbalisanten niet slechts anders verklaren dan client, maar verschillend van elkaar en in strijd met de foto's. Een agent is ook maar een mens en het is een natuurlijke reactie om ervan uit te gaan dat een "aanval" die pijn heeft opgeleverd opzettelijk is geweest, terwijl dat objectief helemaal niet zo hoeft te zijn. Zeer tekenend is de wijze waarop [hoofdagent van politie] de botsing kwalificeert:

"(...) en ik voelde dat de verdachte dit kennelijk met opzet en zeer grote kracht deed. (...) heeft hij bewust het risico genomen mij middels het tegen mijn lichaam aanbotsen, mij zwaar letsel, dan wel erger, toe te brengen om zo aan zijn aanhouding te ontkomen."

Dat [hoofdagent van politie] hier vol emotie zijn proces-verbaal opmaakt blijkt uit het feit dat hij zonder enige terughoudendheid client poging doodslag in de schoenen probeert te schuiven. Ik begrijp de emotie wel, maar zijn proces-verbaal is daardoor dus zeer duidelijk gekleurd en derhalve niet objectief. Aangezien hij voorts de afstand tussen auto's en huizen volstrekt verkeerd inschat en een kopstoot verzint waar die er niet was, denk ik dat de verklaring van [hoofdagent van politie] niet geschikt is om in detail de feiten vast te stellen.

Al met al klopt er een boel niet in de feitenbeschrijving en interpretatie door de verbalisanten, en is voor het overige de verklaring van cliënt juist goed te rijmen met de bevindingen. Er is dus niet zoveel reden om te twijfelen aan de lezing van client en er is meer dan genoeg reden om te twijfelen aan de accuraatheid van de lezing van de verbalisanten. Hieruit concludeer ik dat het helemaal niet onaannemelijk is dat de botsing inderdaad een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest. Aangezien een veroordeling slechts mogelijk is indien de rechter overtuigd is, bepleit is vrijspraak voor het geweldsfacet van het ten laste gelegde.

Conclusie: vrijspraak voor het geweld inzake de botsing

8. Het Hof heeft het door de raadsman gevoerde verweer in zijn arrest als volgt samengevat en verworpen:

"Verweer

Namens verdachte is bepleit dat verdachte met zijn handelen geen opzet had om de aangever, verbalisant [hoofdagent van politie], te verwonden en dat hij derhalve van het tenlastegelegde geweld dient te worden vrijgesproken. Het hof verwerpt dat verweer en overweegt daartoe het volgende.

Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij [hoofdagent van politie] wel heeft zien staan en diens aanroepen wel heeft gehoord, maar dat hij er desondanks toch vandoor wilde. Daartoe heeft hij, alweer volgens zijn verklaring ter zitting, de sprint ingezet dan wel onverminderd voortgezet. Gelet daarop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte niet de intentie heeft gehad om voor [hoofdagent van politie] te stoppen, getuige het feit dat hij op geen moment vaart heeft verminderd en de onvermijdelijke botsing tussen [hoofdagent van politie] en hemzelf niet - bijvoorbeeld met zijn handen - heeft afgeweerd, is het hof van oordeel dat het in de aard van de gedraging en het in de botsing gelegen geweld het daarop gerichte opzet besloten ligt.

Wel zal het hof de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde geven van een kopstoot. Verdachte heeft dat gedeelte van de tenlastelegging van meet af aan ontkend. Anders dan de advocaat-generaal heeft gerekwireerd is het hof van oordeel dat uit het beschikbare bewijsmateriaal niet onomstotelijk valt af te leiden dat er sprake was van een kopstoot dan wel dat verdachte die stoot opzettelijk uitdeelde. Veeleer lijkt sprake te zijn geweest van een botsing met een aanzienlijke impact, waarbij lichaamsdelen van verdachte de aangever hard hebben geraakt zonder dat van een opzettelijke kopstoot sprake was. In het bijzonder speelt daarbij een rol dat bij nauwkeurig onderzoek aan het hoofd en/of lichaam van verdachte, geen sporen van botsend geweld zijn aangetroffen."

9. Het Hof heeft overwogen dat de verdachte er vandoor wilde en daartoe een sprint had ingezet dan wel voortgezet hoewel hij [hoofdagent van politie] heeft zien staan en heeft gehoord dat hij door hem werd aangeroepen. Vervolgens stelt het Hof vast dat verdachte niet de intentie had voor [hoofdagent van politie] te stoppen getuige het feit dat hij op geen moment vaart heeft verminderd en de onvermijdelijke botsing tussen hem en [hoofdagent van politie] niet heeft afgeweerd. Een en ander brengt het Hof tot de conclusie dat in de aard van verdachtes gedraging het opzet op het uitoefenen van geweld op [hoofdagent van politie] besloten ligt.

10. Tenlastelegging en bewezenverklaring spreken van geweld gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof deze zinsnede opgevat in de betekenis die daaraan toekomt in art. 312 lid 1 Sr. In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat van geweld gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken, als bedoeld in art. 312 lid 1 Sr alleen kan worden gesproken wanneer dat geweld opzettelijk is uitgeoefend. Dat oordeel acht ik juist. Per ongeluk geweld uitoefenen met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken lijkt mij niet wel denkbaar.

11. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachtes oogmerk was gelegen in het ontkomen aan de greep van de politie. Het Hof heeft niet vastgesteld dat de verdachte daarbij heeft gehandeld in de zekerheid dat hij [hoofdagent van politie] gewelddadig zou treffen. Derhalve moeten genoemde overwegingen van het Hof kennelijk aldus worden begrepen, dat uit de aard van verdachtes gedraging voortvloeit dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat hij al wegrennend geweld op [hoofdagent van politie] zou uitoefenen. Een dergelijk redenering is op zichzelf niet ongeoorloofd. Ik wijs op HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, r.o. 3.6:

"Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard."

12. Het middel strekt ten betoge dat er wel contra-indicaties waren in voormelde zin, nu verdachte zich erop heeft beroepen dat [hoofdagent van politie], terwijl de verdachte door een smalle doorgang tussen geparkeerde auto's en een muur door rende, opeens voor hem sprong en verdachte zo snel liep dat hij niet kon stoppen, geen andere kant meer op kon, en als gevolg daarvan tegen [hoofdagent van politie] aan is gebotst. Door aan die contra-indicaties zonder meer voorbij te gaan heeft het Hof, aldus het middel, de bewezenverklaring en de verwerping van verdachtes verweer onvoldoende gemotiveerd.

13. De door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt in hetgeen de verdachte ten verwere heeft aangevoerd, in het bijzonder het door mij gecursiveerde gedeelte:

"Ik had in de gaten dat de politie achter mij aan zat. Ik had de bedoeling om aan de politie te ontkomen.

Vervolgens zijn we gevallen met de scooter en ben ik opgestaan en weggerend. Ik heb niet gehoord dat de politie "stop" naar mij riep. Terwijl ik aan het rennen was, zag ik een agent staan. Hij riep dat ik moest stoppen. Ik probeerde de agent te ontwijken, hij tackelde mij en ik struikelde richting geparkeerde auto's. Ik rende vervolgens verder, ik rende richting de doorgang tussen de geparkeerde auto's en de muur, in de verte zag ik een agent. Toen ik in de smalle doorgang rende, sprong de agent opeens voor mij. Ik rende zo hard, dat ik niet kon stoppen. Ik kon ook geen andere kant op. Ik ben toen tegen de agent op gebotst. Ik rende hard. Toen de agent "stop" naar mij riep, was de smalle doorgang nog vrij en ben ik doorgegaan met rennen. Ik kon vervolgens echt niet meer stoppen. Mijn doel was om weg te komen. Ik zag de doorgang en wilde weg

Het Hof is dus van de juistheid van de in het verweer gestelde feiten uitgegaan.

14. Verdachtes door het Hof juist bevonden relaas komt er op neer dat hij niet door had dat de agent hem aan het eind van de doorgang de weg zou versperren en dat hij een botsing met de agent, [hoofdagent van politie], niet meer kon vermijden toen deze voor hem in de smalle doorgang ging staan. Een en ander wijst erop dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat hij tegen [hoofdagent van politie] op zou botsen. Dat ligt ook anderszins niet voor de hand omdat hij aan de politie wilde ontkomen en hem er daarom juist alles aan gelegen moet zijn geweest zich juist zo ver mogelijk van een politieagent te verwijderen, dus niet in een fuik te lopen.

15. Waarom het Hof deze verklaring van de verdachte niettemin niet als contra-indicatie voor het bewijs van het opzet heeft gezien maar als bewijs voor het opzet valt uit de overwegingen van het Hof niet goed op te maken. Het Hof wijst erop dat de verdachte [hoofdagent van politie] heeft zien staan en diens aanroepen wel heeft gehoord en er desondanks vandoor is gegaan. Waar [hoofdagent van politie] toen stond, in het bijzonder of [hoofdagent van politie] op een plaats stond die de aanmerkelijke kans opleverde dat de verdachte tegen hem op zou botsen, maakt het Hof, zoals in de toelichting op het middel terecht wordt opgemerkt, niet duidelijk. Het Hof overweegt dat de verdachte niet de intentie had voor [hoofdagent van politie] te stoppen. In zijn algemeenheid vindt dat steun in verdachtes voor het bewijs gebezigde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep: hij wilde aan de politie ontkomen. Toen de verdachte zich ervan bewust was dat er daadwerkelijk gevaar voor botsing met [hoofdagent van politie] ontstond, kon de verdachte echter niet meer stoppen. Op dat ogenblik verkeerde hij dus niet in een situatie waarin hij er voor kon kiezen de aanmerkelijke kans op een botsing met [hoofdagent van politie] op de koop toe te nemen of niet.

16. Het Hof wijst er voorts op dat de verdachte de onvermijdelijke botsing tussen hem en [hoofdagent van politie] niet heeft afgeweerd. Zoals in de toelichting op het middel onder verwijzing naar HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 m. nt. 't H, (Porsche) wordt opgemerkt kan(1) die omstandigheid er evenzeer op wijzen dat de verdachte, omdat hij zichzelf ook niet beschermd heeft, het risico op letsel niet op de koop toe heeft willen nemen. Mogelijk heeft het Hof het gelet op de vaststelling van het Hof dat de verdachte geen vaart heeft verminderd, zo gezien dat de verdachte er "vol" in is gegaan om de agent onder de voet te kunnen lopen. Het daarbij passende tegen [hoofdagent van politie] opspringen of het geven van een kopstoot heeft het Hof echter niet bewezenverklaard. Hoe dit ook zij, een feit blijft dat volgens verdachtes voor het bewijs gebezigde verklaring een botsing en daarmee ook het bewezenverklaarde plegen van geweld tegen [hoofdagent van politie] onvermijdelijk was en de verdachte het dus niet voor het kiezen had of hij geweld zou uitoefenen op [hoofdagent van politie] door tegen deze op te botsen of niet.

17. Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat het Hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom ondanks de door de verdachte ten verwere gestelde, door het Hof juist bevonden feiten de verdachte in de gelegenheid was te kiezen tussen de aanmerkelijke kans van het uitoefenen van geweld op [hoofdagent van politie] of niet. Heeft voor de verdachte niet de gelegenheid bestaan te kiezen toen de verdachte duidelijk werd dat de aanmerkelijke kans bestond dat hij tegen [hoofdagent van politie] op zou botsen, dan kan ook niet worden gezegd dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.(2) Daarom heeft het Hof de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte geweld op [hoofdagent van politie] heeft uitgeoefend met het oogmerk de vlucht mogelijk te maken, alsmede de verwerping van verdachtes verweer, dat hij geen opzet had op het uitoefenen van geweld op [hoofdagent van politie], onvoldoende met redenen omkleed.

18. Het middel slaagt.

19. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Het Hof heeft nagelaten in zijn arrest een beslissing omtrent de inbeslaggenomen goederen te nemen. Nu ik zal concluderen tot vernietiging van het bestreden arrest kan dit na terug- of verwijzing evenwel alsnog geschieden.

20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Voor een geval waarin het uitwijken van een spookrijder voor tegenliggers niet aan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet in de weg stond Hoge Raad, 05-12-2006, LJN AZ1668.

2 HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, r.o. 3.6