Home

Parket bij de Hoge Raad, 29-05-2007, BA1631, 00935/06

Parket bij de Hoge Raad, 29-05-2007, BA1631, 00935/06

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
29 mei 2007
Datum publicatie
30 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:BA1631
Formele relaties
Zaaknummer
00935/06

Inhoudsindicatie

1. Heling van turntoestellen. 2. Verwerping verweer in bewijsmiddelen besloten. Ad 1. Zonder nadere motivering kan uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet volgen dat, de daar bedoelde evenwichtsbalk, springplank, twee afsprongmatjes en drie schroefgordels dezelfde voorwerpen zijn waarover de dief heeft verklaard en waarvoor de verdachte als heler verantwoordelijk wordt gehouden. Ad 2. Voor zover het een evenwichtsbalk, een trampoline, een valmat en een andere springplank betreft, ligt in de uitspraak van het hof voldoende besloten dat het hof het standpunt van de verdediging daaromtrent kennelijk niet aannemelijk heeft geacht (HR LJN AU9130).

Conclusie

Nr. 00935/06

Mr Machielse

Zitting 20 maart 2007

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof de Amsterdam heeft verdachte op 22 juli 2005 voor schuldheling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Tevens heeft het hof de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard.

2. Verdachte heeft cassatie ingesteld en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel klaagt over het bewijs van feit 1.

Bewezenverklaard is onder 1 dat:

"hij in de periode van 25 juli 2003 tot en met 27 april 2004 in de gemeente Alkmaar en/of te Tuitjenhorn, gemeente Harenkarspel, een evenwichtsbalk en een startmotor voorhanden heeft gehad en een pegases voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;"

Het hof heeft het bewijs van alle feiten doen steunen onder meer op de inhoud van een door verdachte aan de rechter-commissaris geschreven brief (bewijsmiddel 1), waarin verdachte schrijft dat [medeverdachte 1] altijd wel aan de benodigde turntoestellen wist te komen, dat sinds de komst van [medeverdachte 1] in september 2000 druk werd gehandeld in turntoestellen en dat [medeverdachte 1] door de crisis op de beurs in 2001 al zijn geld was kwijtgeraakt. Voorts is voor het bewijs gebezigd de verklaring van [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 3) waarin deze zegt dat vanaf de zomer/september 2002 de diefstal van de turntoestellen is begonnen. Het geld dat daarmee werd verdiend werd in de sportclub van verdachte geïnvesteerd. Verdachte heeft voorts verklaard (bewijsmiddel 4) dat hij wist dat [medeverdachte 1] in turntoestellen handelde en dat hij, verdachte, nooit iets gemerkt heeft van het voeren van een boekhouding of administratie door [medeverdachte 1], die overigens wel altijd over contant geld kon beschikken. Voorts heeft het hof voor het bewijs van feit een specifiek nog gebezigd:

"6. Een proces-verbaal van aangifte met bijbehorende goederenbijlage met nummer LJN PL0620/03-328083 van 26 juli 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], agent van het regionaal politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, doorgenummerde pagina C 38 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 juli 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde partij 2]:

Ik doe aangifte van diefstal. Hetgeen is weggenomen behoort de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU), namens welke unie ik gemachtigd ben deze aangifte te doen, in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming de goederen weg te nemen met het oogmerk zich deze toe te eigenen.

Ik ben beheerder van de sportzaal van de KNGU gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats B]. Op zaterdag 26 juli 2003 omstreeks 9.30 uur zag ik dat er twee grote turntoestellen niet meer aanwezig waren in de zaal.

Goederen zoals vermeldt in de bijlage bij bovengenoemd proces-verbaal:

- 1 evenwichtsbalk;

- 1 pegases;

- 1 startmotor.

7. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2005.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

[Medeverdachte 1] en ik hebben de pegases op een zaterdagochtend afgeleverd aan de beheerder van de sporthal in [plaats C]. Ik schreef een kwitantie uit.

8. De verklaring van de getuige [medeverdachte 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2004.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Ten aanzien van het eerste feit op de tenlastelegging kan ik zeggen dat het klopt dat ik in de nacht van 25 op 26 juli 2003 die spullen in Beekbergen heb gestolen. We hebben de volgende dag de pegases weggebracht. Er is 1300 euro voor de pegases betaald. [Verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) heeft het geld in ontvangst genomen en gebruikt om schulden af te betalen.

9. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1010/04-105998 van 27 april 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2], hoofdagent van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, en [verbalisant 3], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina H 04.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:

In het kader van het onderzoek naar misdrijven gepleegd door onder meer de verdachte [verdachte] hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld in de schuur, behorende bij de woning aan de [b-straat 1] te [plaats D]. Het betreffende perceel is de woning van de verdachte [verdachte] en [betrokkene 1].

Op dinsdag 27 april 2004 hebben wij de schuur betreden en troffen een zogenaamde rotor (het hof begrijpt: een blower of startmotor) aan.

10. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1010/04-105998 van 28 april 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, en [verbalisant 2], hoofdagent van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina P 148 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 april 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:

Op een schets, die ik omstreeks 15 maart 2004 heb gemaakt, heb ik ingetekend waar door mij gestolen turnmaterialen, waaronder een evenwichtsbalk, een pegases en een blower, op 15 maart 2004 in de turnzaal aan de [c-straat 1] stonden. Ik heb een evenwichtsbalk ingetekend. Deze evenwichtsbalk werd door mij gestolen uit het sportcomplex van de KNGU in [plaats B]."

In een nadere bewijsoverweging heeft het hof voorts het volgende overwogen:

"Uit de ter zake relevante inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat de verdachte zich in de bewezengeachte perioden schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. Het hof overweegt terzake het navolgende.

De verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] bezig gehouden met de handel in gebruikte trampolines en andere turntoestellen en turnmaterialen. Uit verklaringen van de verdachte, zijn echtgenote en [medeverdachte 1] blijkt dat de financiële situatie van zowel de verdachte als [A] ongunstig was. Hetzelfde geldt voor de financiële situatie van [medeverdachte 1], die voor zijn werkzaamheden ten gunste van [A] slechts kost en inwoning en geen salaris ontving, moest rondkomen van zijn inkomsten uit zijn parttime dienstbetrekking als bewegingsonderwijzer aan de [D-]school te [plaats D] en veel geld had verloren met handel in aandelen en opties. De verdachte was hiervan op de hoogte. Daarnaast is uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2005 naar voren gekomen dat de verdachte nooit heeft geconstateerd dat [medeverdachte 1] een boekhouding of andere financiële administratie voerde.

Het hof is van oordeel dat de verdachte bij deze stand van zaken redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [medeverdachte 1] geen inkoop van tweedehands trampolines en andere turntoestellen en turnmaterialen kon financieren, te meer nu deze toestellen en trampolines vooraf niet door de verdachte werden betaald en hij niet vooraf geld daarvoor aan [medeverdachte 1] verstrekte. De verdachte had onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof redelijkerwijs moeten vermoeden dat [medeverdachte 1] geen inkoopprijs van turnmaterialen kon opbrengen en deze op illegale wijze verkreeg. Bij dit oordeel speelt ook de bestemming van de opbrengsten die met de handel werden vergaard een rol. Uit de verklaringen van zowel de verdachte als [medeverdachte 1] komt naar voren dat deze opbrengsten werden aangewend teneinde openstaande rekeningen en schulden van [A] te voldoen. [Medeverdachte 1] kon dus niet over dit geld beschikken teneinde investeringen in nieuwe aankopen te doen.

Op grond van het bovenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bewezengeachte goederen die hij op enig moment voorhanden had door misdrijf verkregen waren."

Tevens is in het arrest nog het volgende opgenomen:

"Indien en voorzover onderstaande beslissingen afwijken van ter terechtzitting uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, steunt dit op bovenvermelde bijzondere redenen, onderscheidenlijk op feiten en omstandigheden die - mede gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting - voldoende grond geven voor afwijking in bedoelde zin."

3.2. Dat het hof uit de verklaringen van verdachte zelf en uit die van [medeverdachte 1] heeft afgeleid dat de verdachte argwaan had moeten koesteren over de herkomst van de turntoestellen waar [medeverdachte 1] mee kwam aanzetten acht ik begrijpelijk. [Medeverdachte 1] had kennelijk geen geld om spullen aan te schaffen maar kon als het ware wel op bestelling dure turntoestellen leveren. De handel in turntoestellen werd kennelijk niet gedekt door een afdoende administratie.

3.3. Maar of ten aanzien van de afzonderlijk in de bewezenverklaring van feit 1 genoemde toestellen telkens ook de bewijsmiddelen de bewezenverklaring voldoende kunnen dragen is maar de vraag.

Uit de aangifte (bewijsmiddel 6) en de verklaring van [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 10) volgt dat in de nacht van 25 op 26 juli 2003 een evenwichtsbalk, een paard (pegases) en een startmotor op dezelfde lokatie zijn gestolen. Het lijdt volgens het hof ook geen twijfel dat [medeverdachte 1] de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft in bewijsmiddel 7 verklaard dat [medeverdachte 1] en hij het paard op een zaterdagochtend hebben afgeleverd. Bewijsmiddel 9 is een proces-verbaal waarin de verbalisanten relateren dat zij op 27 april 2004 in de schuur van verdachte een startmotor hebben aangetroffen. Tevens staat vast dat de opbrengst van de gestolen voorwerpen ten goede kwam aan het sportcentrum van verdachte.

Wat er met de evenwichtsbalk is gebeurd blijkt echter niet uit de gebezigde bewijsmiddelen. Alleen uit de verklaring van [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 10) is op te maken dat de evenwichtsbalk op 15 maart 2004 in de turnzaal van verdachte aanwezig was.(1) Of de evenwichtsbalk meteen na de diefstal in juli 2003 in de turnzaal is geplaatst wordt uit de bewijsmiddelen niet duidelijk. Evenmin is uit de gebezigde bewijsmiddelen op te maken of verdachte wist dat de evenwichtsbalk zich op 15 maart 2004 in de turnzaal bevond. De enige evenwichtsbalk waarover verdachte heeft gesproken is een evenwichtsbalk die hij in 1998 legaal heeft aangeschaft.(2) Overigens verklaart [medeverdachte 1] ook dat het paard op 15 maart 2004 in de turnzaal van verdachte stond (bewijsmiddel 10) terwijl dezelfde [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het paard de dag na de diefstal in juli 2003 aan de koper is afgeleverd.

3.4. De relatie tussen verdachte en de in juli 2003 gestolen evenwichtsbalk komt in de bewijsconstructie van het hof onvoldoende uit de verf. Het standpunt van verdachte dat het sportcentrum sinds 1998 over een legaal aangeschafte evenwichtsbalk beschikte, waarmee kennelijk bedoeld is te zeggen dat dit de enige evenwichtsbalk is waarmee verdachte bekend was, wordt niet weersproken in de bewijsconstructie, waaruit enkel kan blijken dat op 15 maart 2004 zich een gestolen evenwichtsbalk in de turnzaal bevond. De extra overweging over de eventuele ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten voegt hieraan niets toe.

Het middel komt mij gegrond voor.

4.1. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 2. Bewezen verklaard is daar dat

"hij in de periode van 12 september 2002 tot en met 8 oktober 2002 in de gemeente Alkmaar twee trampolinetoestellen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;"

De steller van het middel klaagt dat de verdediging in hoger beroep een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen over de legale aanschaf van een van de trampolines en dat het hof, dat van het standpunt is afgeweken, niet in het bijzonder de redenen voor die afwijking heeft opgegeven. Dat uitdrukkelijk onderbouwde standpunt zou erop neerkomen dat de trampoline die via [medeverdachte 1] aan de [D-]school is verkocht een verouderde trampoline was met erop een sticker van de leverancier ([...]) en van [A]. Deze trampoline zou later in België zijn teruggevonden.

Het hof heeft het bewijs voor feit 2 gebaseerd op de algemene bewijsmiddelen 1 tot en met 5 en op de de volgende specifieke bewijsmiddelen:

"11. Een proces-verbaal van aangifte met nummer LJN PL1551/2002/19290-2 van 30 september 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], buitengewoon opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Haaglanden, doorgenummerde pagina C 24 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 september 2002 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde partij 3]:

Ik ben gemachtigd tot het doen van aangifte namens de gymnastiekvereniging [E] te [plaats E]. Op 12 september 2002 omstreeks 20.15 uur zijn de trampolinetoestellen nog gebruikt en weggezet in het toestellenhok. Op 19 september 2002 omstreeks 16.30 uur zag ik dat twee trampolinetoestellen, merk [merknaam], type grand master exclusiv, kleur aluminium met blauwe beschermranden, waren weggenomen. Aan niemand werd toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

12. De verklaring van de getuige [medeverdachte 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2004.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Het klopt dat ik twee trampolinetoestellen heb gestolen in Zoetermeer. Ik heb de twee trampolines op een aanhanger geladen. Het speelde in september 2002. Ik heb die goederen weggenomen, omdat er in die tijd een grote som geld betaald moest worden (het hof begrijpt: door de sportschool van [verdachte]) aan, ik meen, Nuon. Eén van de trampolines is verkocht aan de [D-] School in [plaats D] en de andere aan de school [F] in [plaats D].

13. Een proces-verbaal van verhoor met nummer LJN PL1010/04-105998 van 8 juli 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, en [verbalisant 2], hoofdagent van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina P 71 e.v. (m.n. pagina 77).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 juli 2004 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:

Jullie tonen mij een kopie van een kwitantie met de letter A daarnaast vermeld. Ik heb deze kwitantie geschreven en ondertekend. Deze kwitantie heeft betrekking op de verkoop van een trampoline aan de [D-] School.

14. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, zijnde een kopie van een kwitantie van [A] met daarnaast de letter A vermeld (O 241).

Deze kwitantie houdt in - voorzover van belang en zakelijk weergegeven - :

Ontvangen van: [D-] School voor aanschaf trampoline en valmat

Bedrag: € 2.000,00

Plaats: [plaats D]

Datum: 13 september 2002

15. Een proces-verbaal van verhoor met nummer LJN PL1010/04-105998 van 30 maart 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], hoofdagent van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina G 53 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2004 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [benadeelde partij 4]:

Ik ben gymdocent op de school [F] te [plaats D]. Ik werd door [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) benaderd. Zij vroegen mij of ik een trampoline wilde kopen. De trampoline werd door [verdachte] en [medeverdachte 1] gebracht.

16. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, zijnde een kopie van een kwitantie met daarnaast de letter B vermeld (O 242).

Deze kwitantie houdt in - voorzover van belang en zakelijk weergegeven - :

Ontvangen van: [F]

Bedrag: € 1.700,00

Plaats: [plaats D]

Datum: 8 oktober 2002"

Blijkens de aangifte (bewijsmiddel 11) zijn de 2 trampoline's tussen 12 en 19 september 2002 gestolen. [Medeverdachte 1] heeft verklaard (bewijsmiddel 12) dat hij dat heeft gedaan. Een ervan is verkocht aan de [D-]school en de andere aan de school [F]. Een kwitantie voor betaling van de eerste trampoline is door verdachte uitgeschreven en ondertekend (bewijsmiddel 13 en 14). Deze kwitantie is op 13 september 2002 uitgeschreven. De tweede trampoline is volgens bewijsmiddel 15 door verdachte en [medeverdachte 1] samen afgeleverd aan [F]. Volgens de kwitantie zou de betaling voor deze tweede trampoline op 8 oktober 2002 zijn gedaan.

4.2. De betrokkenheid van verdachte bij de verkoop van 2 trampoline's berust niet alleen op de verklaring van [medeverdachte 1] maar ook op die van de getuige [benadeelde partij 4] (bewijsmiddel 15) en op de kwitantie, opgenomen als bewijsmiddel 14. Het hof heeft kennelijk uit dit samenstel van bewijsmiddelen de verklaring van verdachte dat hij niets weet van de verkoop van een trampoline aan de school [F] ongeloofwaardig geacht en tevens, gelet op de samenhang in de gang van zaken rond de eerste en de tweede trampoline de verklaring van verdachte over de herkomst van de eerste trampoline niet geloofd.

Ik merk in dit verband reeds nu op dat de twee trampoline's die aan de scholen zijn verkocht naderhand weer zijn gestolen en vervolgens in België zijn verkocht. Dat zijn de feiten 5 en 6 op de tenlastelegging. In HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma overwoog de Hoge Raad dat de nadere motivering waartoe art. 359 lid 2 Sv verplicht kan achterwege blijven als de uitspraak voldoende gegevens bevat bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering waarin die nadere motivering besloten ligt (rechtsoverweging 3.8.2). De aanvullende in algemene termen geformuleerde bewijsoverweging over de afwijking van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten op blz. 8 van het arrest heeft in dit verband geen toegevoegde waarde. Maar mijns inziens ligt in de gebezigde bewijsmiddelen, zeker in samenhang met de bewijsvoering van de feiten 5 en 6, de motivering van de afwijking in voldoende mate besloten.

Het middel faalt.

5.1. Ook het derde middel klaagt over het bewijs, maar dan van feit 4. Het bewijs kan volgens de steller van het middel niet volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen, althans heeft het hof art. 359 lid 2 Sv geschonden door de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging niet te motiveren.

De bewezenverklaring van feit 4 luidt dat

"hij in de periode van 9 januari 2003 tot en met 17 maart 2004 in de gemeente Alkmaar een evenwichtsbalk en een springplank voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;"

In de pleitnota in hoger beroep is aangevoerd (nr. 45 en volgende) dat de evenwichtsbalk en de springplank al sinds de opening van de turnzaal in 1995 daar aanwezig waren. Verdachte betwist dat deze turntoestellen aan [benadeelde partij 1] zouden toebehoren en stelt dat het niet mogelijk is om deze turntoestellen van andere te onderscheiden.

Het hof heeft het bewijs van feit 4, naast op de algemene bewijsmiddelen 1 tot en met 5, doet steunen op de bewijsmiddelen 20 tot en met 22. Deze hebben volgende inhoud:

"20. Een proces-verbaal van aangifte met bijbehorende goederenbijlage met nummer LJN PL1100/03-002301 van 10 januari 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], buitengewoon opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Zaanstreek-Waterland, doorgenummerde pagina C 30 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 januari 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde partij 1]:

Ik ben medewerker beheer en verhuur van de gemeentelijke sportaccommodaties in dienst van de gemeente Purmerend en bevoegd tot het doen van deze aangifte. Op 9 januari 2003 zag ik dat een evenwichtsbalk van de gemeente Purmerend en een springplank, kleur rood, van Gymnet waren verdwenen. Ik heb aan niemand recht of toestemming gegeven tot het wegnemen van deze goederen en deze zich toe te eigenen, noch om dit te doen door middel van braak/verbreking/inklimming/gebruikmaking van een valse sleutel.

21. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1010/04-105998 van 28 april 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, en [verbalisant 2], hoofdagent van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina P 151 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 april 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:

Ik heb op mijn schets aangegeven een rode springplank en een balk. Ik heb deze twee spullen zojuist bij jullie gezien. Deze spullen werden door mij in het begin van 2003 gestolen in Purmerend. De balk, de balkpoten en de springplank zijn in gebruik genomen in de [c-straat 1] te [plaats D].

22. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1010/04-105998 van 19 april 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina H 03.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Op 17 maart 2004 ben ik ter inbeslagname naar perceel [c-straat 1] te [plaats D] gegaan. Dit naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 1] welke middels een tekening had aangegeven waar diverse gestolen goederen zouden staan. Er zijn vervolgens diverse goederen in beslag genomen, waarvoor ik gemakshalve verwijs naar de bijgevoegde kennisgeving van inbeslagneming:

Volgnummer 6: springplank, merk rood (doorgenummerde pagina H06);

Volgnummer 7: balk (doorgenummerde pagina H06)."

5.2. Het hof heeft niet een herkenning van de springplank en de balk door [benadeelde partij 1] in de bewijsconstructie opgenomen. In de kern genomen steunt het bewijs van betrokkenheid van verdachte enkel op de verklaring van [medeverdachte 1].

5.3. Van een onderbouwd standpunt m.b.t. de herkomst van de springplank en de balk is volgens mij op zichzelf geen sprake. Verdachte heeft ontkend dat deze voorwerpen van diefstal afkomstig waren en heeft gesteld dat zij al langer tot de reguliere inventaris van de turnzaal behoorden. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet aangevoerd dat zulks kan blijken uit de aankoopbewijzen. Verklaringen van anderen over juist deze springplank en deze balk heeft de verdediging niet aangewezen. Maar wel heeft de verdediging gemotiveerd de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] betwist. En het hof heeft de verdediging daarin gevolgd voorzover het betreft de telkens primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstallen en de brandstichting. Het hof heeft er zich niet over uitgelaten waarom het wel geloof hecht aan de verklaringen van [medeverdachte 1] voor wat betreft het subsidiair laste gelegde, zeker in die gevallen waarin de verklaring van [medeverdachte 1] niet door ander bewijsmateriaal is ondersteund. Dit alles in onderling verband en samenhang beschouwend meen ik dat art. 359 lid 2 Sv is geschonden.

Het middel lijkt mij terecht te zijn voorgesteld.

6.1. Het vierde middel klaagt over het bewijs van feit 5. De bewezenverklaring heeft als inhoudt dat

"hij in de periode 16 mei 2003 tot en met 17 mei 2003 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, een trampoline en een valmat voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;"

Het hof heeft het bewijs van feit 5, naast op de algemene bewijsmiddelen 1 tot en met 5, doet steunen op de bewijsmiddelen 23 tot en met 25. Deze hebben volgende inhoud:

"23. Een proces-verbaal van aangifte met bijbehorende goederenbijlage met nummer LJN PL1010/03-135404 van 22 mei 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], surveillant van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina C 34 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 mei 2003 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde partij 5]:

Ik doe aangifte van inbraak en verklaar u het volgende. Het weggenomen goed behoort aan [F] geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming het goed weg te nemen met het oogmerk zich dit toe te eigenen, noch om dit te doen door middel van braak, verbreking, inklimming of een valse sleutel.

In de nacht van 16 mei 2003 is bij de gymzaal ingebroken en hierbij zijn een trampoline en een valmat weggenomen.

24. De verklaring van de getuige [medeverdachte 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2004.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

U houdt mij voor feit 5 op de tenlastelegging, de diefstal van een trampoline en een valmat uit de school [F] te [plaats D]. Het gaat hier om de trampoline die eerder door mij is gestolen in Zoetermeer en die is gestald in de gymzaal van [F]. Ik heb die trampoline en die valmat gestolen uit die gymzaal in de wijk [...] in [plaats D]. Ik ben via het zijdeurtje naar binnen gekomen. Dat deurtje was rot. Ik heb die deur geopend door met een ijzertje het slot weg te duwen. Ik had een oude valmat meegenomen naar [F] met het idee die in te wisselen voor een goede mat. De goede mat is verkocht aan een fysiotherapeut in België. Het was bij [verdachte] en mij bekend dat deze fysiotherapeut een valmat zocht. Het was bij [verdachte] en mij ook bekend dat iemand in België een trampoline zocht. De trampoline en valmat zijn in België verkocht voor een bedrag van 2500 Euro. Wij hebben die goederen in Gent afgeleverd op 17 mei 2003.

25. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2005.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

De fysiotherapeut kocht de dikke mat en betaalde aan mij. Ik heb een kwitantie geschreven voor de trampoline."

Uit bewijsmiddel 25 is af te leiden dat verdachte bij de verkoop van een valmat en trampoline betrokken is geweest. Verdachte ontkent niet, aldus de pleitnota in hoger beroep, nr. 104, dat hij degene is geweest die kwitantie heeft uitgeschreven en het geld voor de valmat van de fysiotherapeut in België in ontvangst heeft genomen. Wel wordt betwist dat het gaat om een valmat en trampoline die eerder zouden zijn gestolen. De valmat zou hebben toebehoord aan [A]. De trampoline zou volgens [medeverdachte 1] overbodig zijn geworden op het [G]college en daarom door hem zijn overgenomen. Een storting van € 2200,00 door een turnvereniging uit [plaats A] in België zou de betaling betreffen voor een verouderde trampoline die reeds lang in de turnzaal in [plaats D] stond opgesteld.

6.2. Wat ik eerder schreef over de argwaan die verdachte zou moeten hebben ten aanzien van de handel in turntoestellen door [medeverdachte 1] geldt mijns inziens hier in volle omvang voor de verkoop van de trampoline. Verdachte heeft zich laten betrekken bij de verkoop door [medeverdachte 1] van een trampoline zonder zich te bekommeren over de vraag of dit wel zuivere handel was.

6.3. Wat betreft de valmat ligt het mijns inziens lastiger. Dat het hier om een gestolen valmat zou gaan berust weer alleen op de verklaring van [medeverdachte 1] nu de aangever niet meer is geconfronteerd met de in België aangetroffen valmat die door verdachte aan de fysiotherapeut zou zijn verkocht. Voor dit onderdeel van de bewezen verklaring geldt hetzelfde als wat ik opmerkte bij mijn bespreking van het derde middel.

6.4. Maar ambtshalve wijs ik erop dat het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte deze voorwerpen in Alkmaar voorhanden zou hebben gehad en zou hebben overgedragen. Dat is evenwel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen af te leiden. Daaruit blijkt wel dat valmat en de trampoline in België zijn verkocht, maar of verdachte deze voorwerpen in Alkmaar voorhanden heeft gehad is volgens mij onvoldoende uit de gebezigde bewijsmiddelen op te maken.

Het middel lijkt mij terecht te zijn voorgesteld.

7.1. Het vijfde middel klaagt over het bewijs van feit 10. Het bewezenverklaarde zou niet, althans niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kunnen volgen. Deze bewezenverklaring luidt dat

"Hij in de periode van 4 juli 2003 tot en met 17 maart 2004 in de gemeente Alkmaar een springplank en twee afsprongmatjes en drie schroefgordels voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;"

Het hof heeft het bewijs van feit 10, naast op de algemene bewijsmiddelen 1 tot en met 5, doet steunen op de bewijsmiddelen 38 tot en met 41. Deze hebben volgende inhoud:

"38. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, zijnde een proces-verbaal met nummer GE.17.LA.143652/2003 van 7 juli 2003, opgemaakt door [verbalisant 9], inspecteur van politie Gent, Vlaanderen, België, doorgenummerde pagina's C 121 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in - voorzover van belang en zakelijk weergegeven - :

Tijdstip, feit en plaats: diefstal met verzwarende omstandigheden.

Vanaf: 4 juli 2003 te 23.45 uur tot 7 juli 2003 te 8.00 uur.

Te: Omnisport centrum, Zuiderlaan 14, Gent, Vlaanderen, België.

Benadeelde: de sporthal is eigendom van De Vlaamse gemeenschap [H] te Brussel. De dader forceerde een zijdeur van het sportgebouw. Op 11 juli 2003 werd ons door de centrumverantwoordelijke van [H] melding gemaakt dat er zaken verdwenen waren.

Betreft de volgende voorwerpen:

- een AAI wedstrijdspringplank met bijbehorende veren, waarde 936 euro;

- een saltogordel;

- 2 fitnessmatjes.

39. De verklaring van de getuige [medeverdachte 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2005.

Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:

Naar [H] in Gent ging ik in de zomer van 2003. De diefstal vond plaats op 5 juli 2003. Ik nam drie schroefgordels, een plank en twee afsprongmatjes mee.

40. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1010/04-105998 van 28 april 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, en [verbalisant 2], hoofdagent van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina P 148 e.v..

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 april 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:

Op een schets, die ik omstreeks 15 maart 2004 heb gemaakt, heb ik ingetekend waar door mij gestolen turnmaterialen op 15 maart 2004 in de turnzaal aan de [c-straat 1] te [plaats D] stonden.

Op mijn schets staan vermeld een grijze springplank en drie schroefgordels. Verder staan daarop 2 afsprongmatten. Ik heb deze spullen in de zomer van 2003 gestolen uit de [H] sporthal in Gent. Deze spullen werden later die dag in de [c-straat 1] te [plaats D] geplaatst. Ze zijn langzaam één voor één in gebruik genomen.

41. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1010/04-105998 van 19 april 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], brigadier van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina H 03.

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:

Op 17 maart 2004 ben ik ter inbeslagname naar perceel [c-straat 1] te [plaats D] gegaan. Dit naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 1] welke middels een tekening had aangegeven waar diverse gestolen goederen zouden staan. Er zijn vervolgens diverse goederen in beslag genomen, waarvoor ik gemakshalve verwijs naar de bijgevoegde kennisgeving van inbeslagneming:

Volgnummer 2: 2 matten (doorgenummerde pagina H05);

Volgnummer 5: 1 springplank, waarde 936 euro (doorgenummerde pagina H06);

Volgnummer 8: 3 schroefgordels (doorgenummerde pagina H07)."

In de pleitnota in hoger beroep is erop gewezen dat er tussen de verklaring van [medeverdachte 1] en de aangifte een duidelijk verschil bestaat, te weten dat [medeverdachte 1] heeft gesproken over de diefstal van drie gordels terwijl de aangifte maar van één gordel rept. In de turnzaal waren ongeveer negen saltogordels volgens de verdachte aanwezig. Volgens verdachte is het hem nooit opgevallen als er een extra saltogordel in de turnzaal lag. De pleitnota vervolgt dat verdachte de springplank wel bij [medeverdachte 1] heeft gekocht. De [medeverdachte 1] zou deze springplank eerder bij een ander bedrijf hebben ingekocht. Met betrekking tot de matten is ook een beargumenteerd verweer gevoerd. In beslag genomen zijn afsprongmatten die € 171,- per stuk kosten terwijl de aangifte spreekt van fitnessmatjes van € 19,- per stuk Voorts wijst de pleitnota er op dat er geen sprake is van een positieve herkenning van de in beslag genomen voorwerpen namens [H].

7.2. In cassatie wordt, vreemd genoeg, niet geklaagd over schending van art. 359 lid 2 Sv maar wordt enkel betwist dat verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde schuldheling.

7.3. De betrokkenheid van verdachte bij de door [medeverdachte 1] in Gent gestolen voorwerpen kan alleen maar worden afgeleid uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat deze spullen in de turnzaal te [plaats D] zijn geplaatst en langzaam één voor één in gebruik zijn genomen.

Ik acht dit bewijs net te mager, gelet op de discrepanties die er zijn tussen de aangifte en de verklaring van [medeverdachte 1] enerzijds en de door de verdediging gestelde en onderbouwde waarde van de matten anderzijds. De pleitnota in hoger beroep heeft serieus betwist dat de in de turnzaal aangetroffen matten inderdaad de gestolen matjes zijn. Weer gelet op hetgeen het hof eerder heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] lijkt mij de bewezenverklaring in zoverre onvoldoende met redenen omkleed. Alleen ten aanzien van de springplank is geen in mijn ogen adequaat verweer gevoerd, maar daar staat tegenover dat het hof de verklaring over de aanschaf van deze plank weer buiten het bewijs heeft gehouden. Dat neemt niet weg dat ik zoveel aarzeling heb om enkel op de verklaring van [medeverdachte 1], dat de voorwerpen langzaam één voor één in gebruik zijn genomen, het bewijs te baseren dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze voorwerpen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze voorwerpen door misdrijf waren verkregen, dat ik mij niet vrij voel om de bewezen verklaring verbeterd - met doorhaling van hetgeen de bewezenverklaring inhoudt over de afsprongmatjes en schroefgordels - te lezen.

Ook dit middel komt mij gegrond voor.

8. Het eerste, derde, vierde en vijfde middel lijken mij terecht te zijn voorgesteld. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over het onder 1, 4, 5 en 10 tenlastegelegde feit en de straftoemeting betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 De op 17 maart 2004 in de turnzaal van verdachte aangetroffen balk bleek niet de gestolen balk te zijn. Zie schriftelijk requisitoir van de AG, blz. 3.

2 Zie pleitnota in hoger beroep nr. 25.